Ze luisterde naar de stilte van het landschap. Wist met stellige zekerheid dat het bos met mos bedekte paden verborg. Waar waren ze?
Achter het huis liep een oud karrenspoor steil naar beneden, het smalle ravijn in. Het volgde het tracé van de voormalige kabelbaan. Het pad was overwoekerd en moeilijk begaanbaar, met hoge sparrenbomen aan de rechterkant en een steile helling links.
Wie ik ook ben, ik zal hier naar beneden gaan, dacht ze en maakte tastend een paar stappen. De zwaartekracht nam haar over. Het was een prettig gevoel om naar beneden te worden geholpen, maar de helling onder haar was moeilijk begaanbaar, met hier en daar grote stenen en ronde plukken verwelkt gras.
Ze wist dat een mens meerdere persoonlijkheden kon hebben en dat de karakteristieke eigenschappen van die verschillende personen in nijpende situaties op de vlucht konden slaan. Deze vlucht is alleen maar onbewust, dacht ze. Ik ren van de ene persoonlijkheid naar de andere. Weet jij wat het betekent om een hele dag voor je te hebben, een heel leven?
Een snikkend gelach kwam over haar lippen. Het begon diep in haar borst en rolde door haar keel omhoog. Wanneer de een is uitgeschakeld, heeft de ander het voor het zeggen. Ze hoorde wat de stem zei: “Begrijp jij wat het betekent om veel dagen voor je te hebben?”
Ze was het kind vergeten, maar nu ervoer ze zijn gewicht als een rauwe pijn in haar armen en onder in haar rug. Ze keek op zijn hoofd neer, dat ter hoogte van haar kin onrustig schudde. Ze keek langs het steile pad naar beneden, zag de rand langs de linkerkant, zag de bodemloze diepte achter de rand.
Als zíj het kind had gebaard, was alles anders geweest. Haar gevoelens voor hem zouden symbiotisch zijn geweest. Ze zouden dezelfde weefselcellen hebben, ze zouden samen een verleden hebben, zouden tweehonderdenzeventig dagen hun bloed hebben gedeeld. Hij zou haar ritme in zich hebben en zich het kloppen van haar hart herinneren.
Ze liet hem een stukje naar beneden zakken, voelde een plotselinge, groeiende afschuw voor hem. Haar lichaam kon zich niet ontwikkelen omdat ze hem moest meedragen. Haar voeten voelden zwaarder dan normaal.
Zijn geur stond haar tegen. Hij was alleen maar een chemische reactie. Ze kreeg genoeg van hem. Wat had ze hem te bieden? Bovendien kon hij alle warmte uit haar lichaam opzuigen.
Het mes deed pijn in haar hand. Ook het mes was nu een belasting. Het zou haar goed doen om het mes in het oog van de pop te steken. Het oog voorgoed uitdoven, bevrijd worden.
Een onverwacht geluid maakte dat ze haar weg naar beneden vervolgde. Haar sleutelbeenderen gingen op en neer. Ze had een hemellichaam. Dat sprak voortdurend tot haar. Misschien waren de stemmen echt. Waarom zouden ze dat niet zijn? Ze wist dat ze een selectief gevoel had voor verdrongen vijandigheid bij andere mensen. Ze wist dat Sonja op het punt had gestaan om haar te doorzien. Dagmar ook.
Een grote steen lag op het uiterste randje. Ze bleef staan, rustte er met haar voet op terwijl ze het kind of de pop of hoe hij ook heten mocht, hoger optilde. Ze meende achter zich iemand te horen. Ze dacht dat het mes het enige gevoel was waarmee ze geboren was. In blinde woede schopte ze tegen de steen, zodat die over de rand vloog.