“Ben je al vaker mee geweest?” Cato Isaksen draaide zich om en glimlachte naar Randi die naast hem in de auto zat.

“Nee, bij een moord nog nooit”, antwoordde Randi zachtjes, terwijl ze een paar amandelsnippers van haar stoel afborstelde.

“Roger”, zei Cato Isaksen, “heeft hier laatst een amandelbroodje zitten eten.”

Er lag iets plechtigs in de manier waarop ze haar gordel vastmaakte, alsof ze voor het eerst op weg ging naar het echte leven.

Je gaat op weg naar de echte dood, dacht Cato Isaksen.

Het was woensdagochtend, de hemel was bleekblauw met een paar opgeblazen, witte wolken die er alles aan deden om het zwakke zonnetje te bedekken. Ze waren op weg naar Grorud, op weg naar de moeder van Kim Khan. Hij had plotseling bedacht dat het misschien slim was een vrouw bij zich te hebben. Bovendien mocht hij Randi wel. Ze was er gewoon. Ze eiste niet veel ruimte op. Was nooit bedreigend. Hij vond zijn eigen gedachten hierover niet plezierig, vond dat hij alle soorten vrouwen moest aankunnen. Maar van Randi raakte hij niet gestrest. Dat was een groot pluspunt.

Op de rotonde bij Carl Berner werden ze bijna door een oude man in een rode auto aangereden. “Jezus, man, kun je niet uitkijken!” riep Cato Isaksen terwijl hij zijn raampje naar beneden draaide. Hij voelde zijn bloed geïrriteerd kloppen tot in zijn vingertoppen. Hij zocht met zijn ogen de man in zijn achteruitkijkspiegel. “Voorjaarsrijders!” zei hij, “dan zijn de mensen voorjaarsmoe en letten ze niet op. Oude mannen zijn het ergst”, voegde hij eraan toe.

“Ik dacht dat jullie vrouwen het ergst vonden”, zei Randi spottend.

“Volgens mij niet, die hebben meer respect.”

Toen ze het centrum van Grorud naderden, vroeg hij of ze in deze buurt bekend was. “Nee, het spijt me”, antwoordde Randi beleefd terwijl ze de kaart die Cato haar aanreikte pakte.

Linderud, Lofthus, Lia, Disen en Tonsenhagen. Hij kende de straten allemaal, van toen hij hier eeuwen geleden was opgegroeid. Plotseling herinnerde hij zich weer hoe hij altijd langs de Trondheimsvei liep te joggen, herinnerde hij zich de jaren op de school in Sinsen. De weg naar school langs de volkstuintjes bij Sinsen, de schooltandarts die Ragnhild heette, een grote, dikke dame met worstvingers en wallen onder haar ogen. Ze glimlachte nooit.

De hoge gebouwen lagen als lichtgekleurde bakstenen tussen sparren en dennen, tussen winkelcentra en autosnelwegen.

Ze lagen daar als bewijs van hoe de dromen van de mensen uit de jaren 60, 70 en 80 tot flatgebouwen waren gemetseld. De illusies die tot jaren waren geworden. Velen waren er nooit meer vandaan gekomen.

De weg werd geflankeerd door enkele vijf-verdiepingen-hoge, ronde betonnen gebouwen met grote balkonterrassen. Daarachter lagen de oudste flatgebouwen uit de jaren 60, met hun kleine rechthoekige balkons en vierkante keukenramen en woonkamerramen die ordelijk onder elkaar lagen als vierkante parels aan een snoer. De ramen waren behangen met gordijnen in alle denkbare varianten. Hij herkende de dunne witte vitrage, die altijd was dichtgetrokken en zo inkijk en uitzicht tegenhield. Hij herinnerde zich die nog uit zijn eigen jeugd. Ze leken op sluiers en hadden een eeuwige geur van stijfsel en nicotine.

Ze ontdekten vrij snel dat nummer 81 het middelste van de nieuwe, lage huizenblokken moest zijn.

Cato Isaksen parkeerde zijn auto op de parkeerplaats voor bezoekers.

Er lag een crèche aan het eind van het blok. Twee kinderen van een jaar of vier, een van hen met een donkere huidskleur, stonden buiten het hek halfvolle emmers vieze natte sneeuw naar de joelende kinderen achter het hek te gooien.

De bleke, magere voorjaarszon kleurde de helft van het gebouw geel. De andere helft lag grijs in de schaduw van het flatgebouw ervoor.

Voor de ingang naar nummer 81, op het ijzeren rooster dat als deurmat fungeerde, zat een tenger meisje van een jaar of zes. Ze hief haar smalle, bleke gezicht op en keek hen aan. Haar roze windjack zat aan weerszijden van de rits onder de vlekken. Ze had een geopend poppenkoffertje voor zich met kleine, vuile poppenkleertjes, een paar stokjes en drie ronde stenen. De rechercheurs moesten over het koffertje heen stappen om naar binnen te kunnen.

Het meisje observeerde hen aandachtig. Hun ogen vielen op haar dunne, witte handen. Ze boog haar hoofd weer naar beneden, haar witte haar viel naar voren en bedekte haar gezicht. Ze legde de kleine plastic pop die ze in haar hand hield in het koffertje en sloeg met een klap het deksel dicht.

In het trappenhuis was één wand gedecoreerd met twee rijen afgebladderde, groene postbussen. duivel stond met zwarte viltstiftletters op de roze muur onder de postbussen geschreven. Cato Isaksen zocht naar de twee namen. Per Allan Karlsen vond hij links onderaan. Van het visitekaartje dat in het kleine vierkantje was gestoken, was de achternaam haast afgesleten. In de rij erboven stond de naam Khan, in scheve viltstiftletters direct op het groene metaal geschreven. Op een van de onderste postbussen was een rode reclamefolder geplakt. Hij bedekte de hele postbus. In een hoek lag een rommelige stapel oude kranten en ongelezen reclamedrukwerk. Twee kinderwagens stonden achter elkaar op de modderige stenen vloer.

In het steriele trappenhuis rook het naar koele stoffigheid. Een zwakke geur van parfum vervloog langzaam.

Verscheidene blankhouten ingangsdeuren zaten onder de krassen en beschadigingen. Een enkeling had zijn deur met veel succes in knalblauwe en groene kleuren geschilderd. De familie Khan woonde op de tweede verdieping. De versleten deurmat lag een eindje de gang in. Cato Isaksen trok hem met zijn voet terug voor de deur en belde aan. De daarop volgende stilte versterkte het grauwe gevoel dat deze plaats bij hem opriep. Hij voelde een zwakke pijn in zijn borst. Na een tijdje werd de deur geopend door een gezette Pakistaanse vrouw in een strakke, blauwe tuniek met grote, roze bloemen. Ze droeg er een gestreepte, oranje broek onder. De kleuren vloekten. Cato Isaksen stelde zich voor, knikte kort naar Randi en noemde haar naam. Hij legitimeerde zich en vroeg of ze binnen mochten komen om even te praten. De vrouw keek hem vragend aan. Ze draaide zich om en riep iets de flat in, terwijl ze de deur weer halfdicht deed. Cato Isaksen keek naar Randi. “Ze hebben liever geen bezoek”, lachte hij ironisch. Een meisje van een jaar of zes, in een rode jurk en een grijze maillot, keek door de kier naar buiten en deed daarna aarzelend de deur open. De inspecteur glimlachte voorzichtig naar haar, de moeder was nergens te zien. “We willen graag even met je moeder praten”, zei hij, “denk je dat dat kan?” Het meisje deed de deur verder open en stapte ernstig opzij. Ze liepen het halletje in.

Een vreemde, bedompte lucht kwam hen tegemoet, een onbekende geur die nog het meest deed denken aan een mengsel van huisstof en specerijen.

Het meisje stond voor hen op en neer te springen, terwijl ze haar hand nog steeds op de deurklink had. Ze riep iets in het Pakistaans naar haar moeder. Haar moeder gaf onmiddellijk antwoord en het meisje zei dat ze binnen konden komen.

Cato Isaksen schopte zijn schoenen uit en liep langzaam de kamer in. Het was een relatief grote en luchtige ruimte, maar tamelijk kleurloos en haast zonder meubels. Het grijze linoleum werd bijna geheel bedekt door een groot, bruin gebloemd kleed. Het was het grootste vloerkleed dat Cato Isaksen ooit had gezien. Tegen een van de lange wanden stond een goudkleurige, ronde pluchen bank. Hij leek volstrekt toevallig in de ruimte geplaatst. Het salontafeltje was van glas en opgesierd met een zwarte vaas met roze zijden bloemen. De glazen plaat zat vol vingerafdrukken. Verder stonden er een boekenkast en een stereo-installatie in de kamer en in een hoek bij het raam natuurlijk een groot televisietoestel. Drie kleine schilderijen van vreemde landschappen hingen in een rommelig trappatroon boven de bank aan de muur. Er hing een droge, bedompte lucht in de flat, de elektrische wandkachels spuwden hun warmte de ruimte in.

Sonya Khan was nog steeds nergens te zien, maar haar stem klonk in een andere kamer. Plotseling verscheen ze in de deuropening van wat de keuken moest zijn.

“Kunnen we even gaan zitten?”

De vrouw knikte en hief haar armen op als teken dat ze moesten gaan zitten. Daarna verdween ze en begon luid met iets te rammelen. Kasten en laden werden opengedaan. Ze hoorde het geluid van kopjes die hard op het aanrecht werden neergezet, en van stromend water.

Cato Isaksen staarde naar de deuropening. Wat deed ze daar toch allemaal?

“Ze spreekt geen Noors”, zei Randi, terwijl ze haar donkerblonde krullen naar achteren streek.

“Nee, daar had ik aan moeten denken.” Cato Isaksen zuchtte somber.

Het kleine meisje dat zojuist de deur voor hen had opengedaan kwam uit de kamer naast de keuken. Een ouder meisje dat zich duidelijk in alle haast had aangekleed, dook achter haar op. Over haar kleren droeg ze een gele ochtendjas. Haar gezicht was bleek en haar ogen waterig. Ze schoof een witte plastic haarband over haar lange, ongekamde haar dat in een dikke vlecht in haar nek bijeen werd gehouden. De moeder kwam uit de keuken terwijl ze in een razendsnel tempo iets te berde bracht. Het grote meisje knikte. Sonya Khan lette er zorgvuldig op haar ogen niet op de twee op de bank te richten. Cato probeerde haar blik te lezen, maar ze draaide zich snel om en verdween weer naar de keuken.

Het oudste meisje liep langzaam naar de zithoek. Ze leek angstig.

Cato Isaksen stond op. “Dag”, zei hij, “we willen even met je moeder praten.”

“Mijn moeder verstaat geen Noors.”

“Dat is jammer, maar misschien kun jij ons helpen? Ben je ziek?”

“Eigenlijk wel”, antwoordde ze zachtjes terwijl ze op het puntje van de bank ging zitten.

“Verkouden?”

“Een beetje”, zei ze hoestend.

“Hoe oud ben je?”

“Tien.”

Cato knikte vriendelijk. “En hoe heet je?”

“Sara”, antwoordde het meisje terwijl ze naar Randi keek.

“Dit is Randi, ze werkt ook bij de politie.”

“Ik wil ook agent worden”, zei de jongste. Sara glimlachte vluchtig …

“Hoe oud is je zusje?”

“Lubna is zes.”

“Papa is niet dood. Hij is gewoon ergens in de lucht”, zei Lubna. “Fatima is in Pakistan.”

Toen kwam hun moeder naar hen toe met een plastic dienblad met twee kopjes koffie en een schaaltje met verkruimelde chips. Ze was kortademig. Kleine Lubna ging naast Cato Isaksen op de bank zitten en glimlachte een tandeloze glimlach. Ze pakte met beide handen haar voeten beet en tilde haar benen in de lucht terwijl ze tegelijkertijd hartelijk begon te lachen.

“Ben je aan het wisselen?” vroeg Cato Isaksen.

“Mm”, zei het meisje. “Maar jij niet.”

“Nee, gelukkig niet”, glimlachte hij.

Sonya Khan zette de koffiekopjes op de glazen tafel voor hen en zei in gebrekkig Noors ‘alstublieft’.

Ze zeiden tegelijk ‘dankuwel’ en brachten hun kopje beleefd naar hun mond. De koffie was zwart en sterk.

In de loop van een politieleven dronk je heel wat kopjes koffie, dacht Cato Isaksen.

Sonya Khan bleef even nadenkend naar hen staan kijken en deed toen plotseling drie stappen terug naar de keukendeur, waar ze op haar hurken ging zitten. Ze streek met beide handen over het linoleum en zei iets met zachte stem.

“Daar lag hij”, vertaalde Sara ogenschijnlijk onberoerd terwijl ze een handjevol chips pakte. Lubna boog zich ook naar voren om een paar chipjes te pakken. Ze liet er twee op de grond vallen en begon te lachen.

Cato Isaksen betrapte zichzelf op de gedachte dat het praktisch was dat de pater familias in die hoek was vermoord, dat bespaarde hun een boel geknoei van bloed op het vloerkleed.

“Wil je je moeder vragen of ze even wil gaan zitten zodat we met haar kunnen praten”, vroeg Randi.

Sonya Khan knikte, ze had duidelijk verstaan wat er gezegd was. Ze ging naast Sara op de bank zitten.

“U heeft vijf kinderen”, begon Cato Isaksen.

De vrouw knikte. Ze stak vijf vingers in de lucht. “Vier meisjes en een jongen”, zei Sara.

“Wij onderzoeken wat er in januari met uw man is gebeurd.” Hij richtte zich tot de tienjarige, die knikte en de woorden voor haar moeder vertaalde.

“Wil je je moeder vragen ons te vertellen wat er die dag gebeurd is?”

De moeder vond de vraag zichtbaar onaangenaam, maar ze zei kort iets tegen haar dochter, die vertaalde.

“Ze was niet hier.”

“Waar was ze dan?”

“Bij oom Ahmed.” Haar moeder onderbrak haar onmiddellijk en zei snel iets terwijl ze met haar armen gebaarde. “Bij oom Hussain”, herhaalde het meisje timide. “Hij woont hier vlakbij.”

“Was jij daar ook?” Het meisje knikte snel.

“En Lubna?” Het meisje knikte opnieuw en voegde er toen aan toe, “en Leila.”

“Is dat je andere zus?”

“Ja, ze is acht en zit nu op school. Ze zit bijna in de tweede klas.”

“Was je broer, Kim, er ook?”

Sara vertaalde de vraag voor haar moeder en schudde toen het hoofd en zei dat hij bij een vriend was.

Hij vroeg of ze de vriend van Kim kende, maar toen schudde haar moeder weer het hoofd en zei twee keer achter elkaar nee.

Cato Isaksen hield aan. “Ging je vader graag uit? Naar de film of een restaurant of zo, samen met zijn vrienden?”

Haar moeder bewoog zich ongemakkelijk op de bank. Het meisje keek hem met ernstige ogen aan en schudde toen langzaam het hoofd. “We waren altijd bij oom Hussain,” zei ze stilletjes.

Cato Isaksen stak zijn hand in zijn zak en haalde een foto van het witte papiertje tevoorschijn. Hij bedacht dat het niet juist was dat ze hier zaten en in een moordzaak een klein meisje lieten tolken. Maar toch ging hij door: “Hier is een foto van een papiertje dat we in jullie flat hebben gevonden. Heeft iemand van jullie dat geschreven, denk je? Op school misschien?” Hij gaf de foto aan Sara, die het met een ernstig gezicht aanpakte. Haar moeder stak haar hoofd dichterbij en tuurde naar de foto, terwijl de zesjarige Lubna naar hen toe rende, op haar moeders schoot kroop en vroeg of ze het ook mocht zien.

Sara schudde het hoofd en gaf de foto terug. “Dat hebben wij niet geschreven”, zei ze langzaam.

“Weet je dat honderd procent zeker? Als één van jullie het papiertje heeft geschreven is dat alleen maar plezierig, want dan hoeven we er geen aandacht meer aan te besteden”, zei hij glimlachend tegen Sara. Maar ze schudde verbeten het hoofd. “Niemand van ons heeft zo’n handschrift”, zei ze beslist.

“Ik ook niet”, zei Lubna terwijl ze voorzichtig met haar hand over haar moeders mollige arm streelde.

“Jij kunt helemaal niet schrijven”, zei haar zus hooghartig terwijl ze haar zusje een boze blik toewierp.

“Ik kan M’en tekenen.”

“Pf, M’en ja, maar dat is ook alles.”

Hij glimlachte ontwapenend. “En Leila dan?”

“Ze is acht, ze schrijft nog niet zo mooi.”

De moeder zei iets tegen Sara, en ze vertaalde: “Mijn moeder wil liever met jullie praten als Kim er is. Jullie kunnen ook met oom Hussain praten. Mijn moeder wil er liever niet meer over praten. Ze heeft er genoeg van. Ze is moe.”

Cato Isaksen knikte vol begrip. “Hartelijk dank, Sara. Misschien kun je maar beter weer naar bed gaan.”

“Ik heb ook een beetje pijn in mijn buik”, antwoordde het meisje ernstig.

“Ze zijn zo stom op school, weet je”, zei Lubna. “Ze schelden haar uit voor neger.”

Sara sloeg onmiddellijk haar blik neer. “Dat is niet zo”, zei ze zachtjes. “Ik ben verkouden.”

Randi keek haar even aan. “Je moet je er niets van aantrekken”, zei ze. “Er zijn veel domme mensen in Noorwegen.”

“Dat weet ik”, zei Sara.

Ze stonden op om weg te gaan. Sonya Khans opluchting dat het bezoek eindelijk voorbij was, was voelbaar. Ze liet hen glimlachend uit en zei kort ‘tot ziens’, in het Noors.

Toen de deur achter hen dichtviel, heerste er even een ondraaglijke stilte. Een kleine, onnatuurlijke rustpauze. Cato Isaksen voelde hoe fragmenten van herinneringen en geuren het ontstane gat in de tijd opvulden. Hij voelde de koele wasem die uit de stenen vloer en de betonnen wanden stroomde. Brokstukken van stemgeluid sijpelden door de gesloten deuren. Het gehuil van kinderen en het geblaf van honden. Daarna opnieuw een korte stilte. Toen dreunde er ergens in het huizenlichaam een deur dicht.

Het dertiende sterrenbeeld
cover.html
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml
Section0122.xhtml
Section0123.xhtml
Section0124.xhtml
Section0125.xhtml
Section0126.xhtml
Section0127.xhtml
Section0128.xhtml
Section0129.xhtml