Hoofdinspecteur ingeborg myklebust maakte een uit­geruste, fitte indruk. Het was zaterdagmorgen. Ze beweerde dat ze weer helemaal in orde was. Ze droeg een groene blouse en een blauwe rok, en was in een zichtbaar goed humeur. Ze hield meer van het coördinerende dan van het actieve politiewerk. De gewelddadige zaak waar ze nu middenin zaten, zorgde ervoor dat ze haar hersenen tot het uiterste moest inspannen. Daar hield ze wel van. De grote, mooie vrouw had een heldere uitstraling. Ze was beheerst en rustig, met een specifieke vriendelijke autoriteit waar de meeste mensen bewondering voor hadden, maar die Cato Isaksen haatte. Misschien omdat hij wist dat haar op de een of andere manier niets ontging, dat ze hem doorgrondde. Hij voelde dat ze wist dat hij vannacht met zijn kleren aan had geslapen, en dat ze iets van de badkuip en de badkamer van zijn gezicht kon aflezen.

Hij had in de koffiekamer een kop koffie uit de koffiemachine gehaald. Die smaakte oud en slap. Hij nam een slok en groette iedereen in de kamer zo gewoon mogelijk. Ze waren er allemaal, behalve Roger Høibakk. Ingeborg Myklebust knikte even naar Cato, als teken dat hij kon beginnen.

“Ik stel voor om met een korte samenvatting te beginnen”, zei hij, “daarna gaat ieder voor zich met het onderzoek verder.” Beurtelings keek hij iedereen rond de glanzende vergadertafel aan. Ingeborg Myklebust zat aan het hoofd, aan de korte kant van de tafel. Randi zat naast haar. Ze had, zoals afgesproken, een gedeelte uit het fbi-rapport over seriemoordenaars gekopieerd. De kopieën lagen op een stapeltje voor haar op tafel. Thorsen en Billington, Asle Tengs en Preben Ulriksen namen het rapport gretig in ontvangst toen ze opstond om het uit te delen. Terwijl ze de kopieën uitdeelde, kwam Roger Høibakk stilletjes de kamer binnen en plofte onverschillig tussen Preben Ulriksen en Asle Tengs neer. Hij rook sterk naar aftershave, en had zoals gewoonlijk net een kam door zijn haar gehaald.

“Het laatste slachtoffer werd, zoals we allemaal weten, gevonden op de binnenplaats, achter een rij vuilnisbakken”, ging Cato Isaksen verder, terwijl hij zijn collega geïrriteerd negeerde. “De vermoorde man was geheel gekleed en toegedekt met een paar zwarte vuilniszakken. Het briefje en de manier waarop de man werd vermoord, wijzen erop dat we met één en dezelfde moordenaar te maken hebben.” Hij rommelde in zijn papieren, haalde een blad tevoorschijn en las voor: “‘Nog slapen berk en heide, rozen, hyacinten.’ Het rapport van de plaats van het delict is uiteraard nog niet beschikbaar, het sectierapport evenmin. Maar zoals het nu lijkt verschilt deze moord niet wezenlijk van de twee andere, op één uitzondering na. Het slachtoffer werd buiten gevonden. Ik vind het belangrijk dat we er deze keer alles aan doen om mogelijke getuigen te vinden. Iemand moet toch iets gezien hebben. Misschien heeft iemand een detail opgemerkt, waarvan hij zelf niet eens weet dat het belangrijk kan zijn.”

“Wordt het geen tijd om met de zaak naar buiten te treden?” Druk gebarend leunde Preben Ulriksen over de tafel naar voren. “Mee te delen dat we met een seriemoordenaar te maken hebben. Misschien herkent iemand het versje, of kan iemand het op de een of andere manier met deze of gene in verband brengen.”

“Het is een heel gewoon kinderliedje”, zei Cato Isaksen kortaf.

“Ik heb het nog nooit eerder gehoord.” Brigadier Bjørn Thorsen schudde gelaten zijn hoofd.

“Ik ook niet.” Ingeborg Myklebust was het met Ulriksen eens dat het nog niet zo’n gek idee was om via de media mee te delen dat de drie moorden mogelijkerwijs met elkaar in verband stonden. “Moeten we geen persconferentie geven?”

“Ik denk dat we er nog even mee moeten wachten”, zei Asle Tengs rustig. “We bereiken er misschien alleen maar mee dat er paniek ontstaat. Bovendien is dit een liedje dat heel veel mensen kennen. Mijn moeder zong het vaak. Het is heel oud. Ik geloof dat andere dingen belangrijker zijn, voordat we de pers te veel informatie geven. Ze zijn zo al gretig genoeg. Jullie hebben gisteren toch de voorpagina van VG gezien? Oorlogsveteraan vermoord.” Hij zwaaide met de krant en gooide die op tafel. “De pers heeft voorlopig genoeg informatie.”

Cato Isaksen boog zich naar voren en pakte de krant.

“De kranten vermoeden niet dat er sprake is van een seriemoordenaar. Nog niet! Laten we de korte tijd dat we in alle rust kunnen werken, gebruiken”, ging inspecteur Asle Tengs verder.

Cato Isaksen knikte. “De moord op Khan is al een aantal maanden oud, niemand heeft die tot nu toe in verband gebracht met de moorden op Therkelsen en Simon Andersen.”

“Bergliot Behrens beweert dat ze sinds de moord op haar buurman elke nacht voetstappen bij haar slaapkamerraam hoort”, merkte Thorsen lachend op.

“Die overspannen geit”, grijnsde Roger Høibakk. “Onzin!”

“Bovendien wilde ze het liefst met jou praten”, zei Bjørn Thorsen naar Cato Isaksen knikkend. “Ze zegt dat jij de enige bent die alles begrijpt, wat ze daar dan ook mee bedoelt.”

Cato Isaksen wuifde zijn woorden weg.

“Ze hield in het begin toch informatie achter?” Ingeborg Myklebust schreef iets op een blad papier.

“Daar waren andere redenen voor.” Cato Isaksen nam nog een slok van de lauwe, slappe koffie. “Ze dacht dat Cheryl Therkelsen haar man had vermoord. En dat vond ze niet zo erg. Hij was een klootzak, daar is geen twijfel over. Bergliot Behrens wilde Cheryl alleen maar beschermen. Verder zat er niets achter.”

“Kan Cheryl Therkelsen een huurmoordenaar hebben ingeschakeld?” Brigadier Billington kwam uit zijn stoel overeind.

“Preben en ik hebben haar hier gehad voor een nieuw verhoor, maar ik ben nog steeds niet helemaal zeker van haar. Ze zweert dat ze Robert Hansen, de eigenaar van Sportschool Ullevål, niet kent. Op dat punt geloof ik haar.”

Roger Høibakk ging verder: “Huurmoordenaar? Dat is niet logisch. Ja, ze kan iemand anders hebben ingeschakeld om haar man te vermoorden. Maar nee, ze kan niet betrokken zijn bij de andere twee moorden.”

“Waarom zou ze? Geef mij eens één aanwijzing!” Rogers lichaamstaal en bewegingen hadden het overgenomen. Hij sprak met zijn lichaam, en de anderen konden een glimlach niet onderdrukken. Maar hij merkte niet dat ze om hem glimlachten. “Het ontbreekt ons nog steeds aan details die de gebeurtenissen met elkaar in verband kunnen brengen. Ik herhaal nog een keer: Wat hebben Khan, Therkelsen en de oorlogsveteraan met elkaar gemeen?”

“Het opvanghuis voor vrouwen valt af”, constateerde Ingeborg Myklebust. “Sonya Khan is er nooit geweest. Gerd Andersen was in Toten toen haar man werd vermoord.”

“Sportschool Ullevål had de oplossing van de hele zaak kunnen zijn, maar die hebben we door en door gecheckt. De mensen die daar werken hebben er niets mee te maken. Ik stel voor dat we aan de sportschool geen aandacht meer besteden. Het is een dood spoor. Ik geloof niet dat dat ons verder brengt.” Cato Isaksen veegde met een ongeduldig gebaar een paar kruimels weg.

“Maar wat voor soort man kan dit dan gedaan hebben?” Bjørn Thorsen leunde achterover in zijn stoel.

“Of vrouw”, voegde Preben Ulriksen toe.

“Of vrouw …” Cato Isaksen bladerde snel door de papieren die hij voor zich had liggen. “Er werkt een man in het opvanghuis”, zei hij, “ene Hugo Wift, van oorsprong Duitser. Ik weet niet of ik het centrum zonder meer terzijde wil schuiven.”

“Waarom niet?”, vroeg hoofdinspecteur Myklebust.

Cato Isaksen ontmoette haar blik zonder te antwoorden.

“We moeten ons niet bezig houden met dingen die we denken. We moeten zeker weten”, onderstreepte ze beslist. “Op de vorige bijeenkomst heb je dat zelf gezegd.”

“Op de plaatsen waar de eerste twee moorden zijn gepleegd hebben we geen haar of zelfs maar één klein vezeltje gevonden dat met de moordenaar in verband kan worden gebracht. Alleen wat modderspatjes in het trappenhuis in Grorud en in de entree aan de Trudvangvei, maar modder vind je overal als het voorjaar wordt en de vorst uit de grond trekt.” Randi schudde mistroostig haar bruine krullen.

Asle Tengs vertelde in korte zinnen dat een van de doktoren van het psychiatrisch ziekenhuis Gaustad een rapport zou schrijven, en vervolgens naar het bureau zou komen om nadere uitleg te geven. Hij zou van nu af aan bij de zaak betrokken zijn.

“Ik wil een daderprofiel”, zei hij. “Een profiel met behulp van trefwoorden.” Hij pakte een blanco papier en schreef er een woord op. Anatomie’, schreef hij. “De moordenaar is goed op de hoogte van anatomie.” Hij schoof het papier naar Randi. “Noteer”, zei hij. Randi keek hem een ogenblik aan voor ze een pen pakte en ‘zieke geest’ op het papier schreef. Asle Tengs schreef ‘intelligent’, voor hij het blad doorgaf.

“Ik wil van jullie allemaal een trefwoord”. Cato Isaksen stond op. “Ik weet dat er al zo’n lijst is gemaakt. Maar ik wil dat wij, hier en op dit moment, het eerste opschrijven wat ons te binnen schiet. Onbewust hebben we allemaal een relatie met hem. Of niet soms?” Ingeborg Myklebust stak een sigaret op. “We pauzeren even”, zei Cato Isaksen. Hij liep de kamer uit, de gang door.

Wat een klotezaak. De slapeloosheid van de afgelopen nacht daalde neer in zijn lichaam. Hij had last van droge ogen. Er moest een verband bestaan tussen de drie mannen. Het had zo gemakkelijk kunnen zijn wanneer de een of andere psychopaat, in dienst bij de sportschool of het opvanghuis, de echtgenoten van het leven had beroofd, terwijl de vrouwen zich veilig binnen de vier muren van het centrum bevonden. Een of andere gek die de vrouwen een dienst wilde bewijzen, een aardige gek, bij wijze van spreken.

Hij bleef staan en staarde uit het raam. Weer voelde hij die irritante, sluimerende angst. Plotseling was ook zijn hoofdpijn weer terug, erger dan ooit. Hij wist opeens waar hij bang voor was, wat de pijn opriep, het was slechts één ding, één klein ding: hij was bang om te mislukken. Nee, hij was niet bang om te mislukken, hij was mislukt. Een slechte echtgenoot, een slechte vriend, een waardeloze vader, een hopeloze rechercheur.

“Kom je?”

Cato Isaksen draaide zich abrupt om bij het geluid van de scherpe vrouwenstem. Ingeborg Myklebust keek hem met een open, vragende uitdrukking op haar gezicht aan. “Kom je?” herhaalde ze.

Ze waren even lang. “Het onderzoek bevindt zich nog steeds in het beginstadium”, zei Cato Isaksen kortaf.

“Natuurlijk, soms komt het ook niet verder.”

“Dan kan ik toch net zo goed ophouden”, zei hij heftig. Hij hoorde zijn eigen stem en vond zelf dat hij kinderachtig klonk.

“Dat willen we allemaal wel eens af en toe”, zei Ingeborg Myklebust afgemeten. Toen kreeg haar gezicht een berustende uitdrukking en nam ze hem vriendelijk bij zijn arm. “Je vat de dingen te persoonlijk op en dat is op zich niet slecht, want de meesten vatten niets persoonlijk op. Jij hebt intuïtie en …”

Cato Isaksen schudde haar van zich af. “Zullen we verder gaan”, zei hij en liep terug naar de anderen terwijl hij het gevoel had dat iemand in zijn hoofd met een hamertje sloeg. Bonk, bonk, bonk. Voor hij de deur opende, draaide hij zich om naar de hoofdinspecteur. Hij wilde iets zeggen, maar bedacht zich. Ingeborg Myklebust keek hem een ogenblik rustig aan en liep toen langs hem heen de kamer in.

Billington, die opnieuw met Cheryl Therkelsen had gesproken, begon. Hij had haar nog eens laten herhalen wat ze enkele dagen geleden al had verteld. Haar verhaal was precies hetzelfde. “Waar ik niet zeker van ben, is of haar man nou echt zo’n vreselijke klootzak was, of dat dat wordt overdreven.”

“Wel …” Ingeborg Myklebust nam het woord. “We hebben voldoende aanwijzingen dat hij gewelddadig was. De vrouw zou anders haar toevlucht niet in het opvanghuis hebben gezocht, en de benedenbuurvrouw, zelfs al is ze een beetje oud en vreemd, weet heel zeker wat ze heeft gehoord. Bovendien zat mevrouw Therkelsen onder de blauwe plekken en verwondingen.”

“Het opvanghuis heeft foto’s”, voegde Randi er rustig aan toe, “ze fotograferen de vrouwen altijd bij binnenkomst. Die met zichtbare verwondingen, welteverstaan.”

“Ja, dat is natuurlijk zo”, zei Stein Billington.

“Ik geloof dat we op de ingeslagen weg moeten voortgaan.” De bedachtzame vijftiger Asle Tengs leunde even achterover in zijn stoel en ontmoette Cato Isaksens blik. “We moeten de details eerst verder uitdiepen voor we verder kunnen.”

“En in de tussentijd kunnen we altijd hopen op een nieuw slachtoffer, zodat er iets meer is om onze tanden in te zetten”, zei Preben Ulriksen laconiek.

“We gaan op pad, allemaal.” Cato Isaksen stond op en verdeelde de opdrachten tussen de rechercheurs. Thorsen en Billington kregen opdracht om Ahmed Nabil voor een nieuw verhoor op te halen. “Zowel hij als de broer van het slachtoffer, Hussain Khan, weten meer dan ze willen zeggen, daar ben ik bijna zeker van.”

“Nadat jullie dat hebben gedaan, nemen jullie contact op met hun echtgenotes om ze persoonlijk een schriftelijke oproep te overhandigen voor verhoor op zo kort mogelijke termijn.”

“Ik ga met Roger de vriendenclub van oorlogsveteraan Simon Andersen opzoeken”, ging Cato Isaksen verder. “We checken het bingozaaltje en de dichtstbijzijnde kroegen. Misschien dat we daar ergens nieuwe informatie vinden. Maar daar kom ik pas zondag aan toe, morgen”, voegde hij eraan toe. “Eerst moeten er andere dingen worden gedaan.” Zelf was hij van plan om zo snel mogelijk weer naar Asker te gaan, maar dat zei hij natuurlijk niet hardop. De enige die hij, onder groot protest, aan saai papierwerk zette, was agent Preben Ulriksen. “Waarom?” vroeg hij. “Er zijn wel tien anderen bezig met lijsten en documenten. Alles wordt toch onmiddellijk ingevoerd.”

Ingeborg Myklebust glimlachte snel. “Niet zo onprofessioneel”, zei ze. “Je hebt de orders van je meerdere maar op te volgen. Zoals hij de mijne”, voegde ze er sarcastisch aan toe.

Cato Isaksen negeerde haar hatelijkheid. “Begin maar met het uitwerken van een complete lijst van het veronderstelde profiel van de moordenaar. Hier …” hij gaf hem het papier waarop alle leden van het team een trefwoord hadden geschreven.

Roger Høibakk werd naar de Trudvangvei gestuurd om na te gaan wat er waar was van het verhaal van Bergliot Behrens over ’s nachts rondsluipende onbevoegden. Wat naar alle waarschijnlijkheid niet het geval was.

“Asle en Randi”, zei Cato Isaksen, “jullie gaan de straat op en onderzoeken de prostitutietheorie. Je laat foto’s van de slachtoffers zien en praat met de hoeren. Controleer de pooiers die je te pakken kunt krijgen. Doe navraag in de massagesalons. Geef alle informatie onmiddellijk door. We zullen alles vergelijken. Misschien komen er details naar voren die we over het hoofd hebben gezien.”

Toen de bijeenkomst was afgelopen, was het al elf uur. Cato Isaksen, aan wie te zien was dat hij de afgelopen nacht slecht had geslapen, was nog steeds van slag omdat Ingeborg Myklebust hem zo-even in de gang had geprobeerd te troosten. Hij voelde het als een vernedering. Wat een klotezaak. Eigenlijk was het zijn vrije weekend, maar als leider van het onderzoeksteam had hij natuurlijk geen vrijaf tot de zaak was opgelost. En dat werd noch door Sigrid, noch door Bente begrepen.

Toen hij beneden bij zijn auto stond, veranderde hij van gedachten. Hij kon er nu nog niet tussenuit knijpen. Hij belde Roger vanuit zijn auto, vroeg hem een paar anderen naar de Trudvangvei te sturen en zelf direct naar beneden te komen. “Laat kleine Ulriksen toch maar vrij nemen van zijn papierwerk en stuur hem naar de oude vrouw in de Trudvangvei. Vraag hem om iemand mee te nemen. Met de lijst kan hij daarna verder gaan.”

Cato Isaksen had al een paar keer bedacht dat hij Kim Khan met een paar kleine dingen wilde confronteren. Essentiële dingen klopten niet. Hij wilde hem confronteren met het alibi dat hij beweerde te hebben. En zo nodig wilde hij direct doorgaan naar die Hassan. Hij wilde van Kim zelf horen dat hij Robert Hansen niet kende, en dat hij ook niet op een andere manier met Sportschool Ullevål te maken had.

Toen Roger Høibakk beneden in de garage kwam, was Cato vergeten dat hij niet had geslapen en niet had gegeten. Hij gaf zijn collega de mobiele telefoon. “Ga na of Hassan Malik in de ledenadministratie van de sportschool voorkomt”, zei hij kortaf.

Roger Høibakk toetste het nummer van de sportschool in en kwam meteen daarna tot de conclusie dat Hassan Malik evenmin de ontbrekende schakel was.

Zaterdagmorgen was niet het beste tijdstip om in Oslo auto te rijden. Het kleine stukje naar de Urtegate nam meer dan een kwartier in beslag, en het duurde nog eens tien minuten om de auto te parkeren.

Het krioelde van de mensen in dit kleine stadje in de stad. Vlak achter de gigantische gebouwen van Oslo City en Oslo Plaza lag de oude laagbouwwijk te mijmeren over een andere tijd.

Kim Khans oom zat achter de kassa. Het rijtje wachtenden splitste zich in tweeën toen de politiemannen in burger binnenkwamen.

Cato Isaksen liep meteen naar de schappen met brood en banket. Hij pakte een doorzichtige plastic zak met twee luxebroodjes. Daarna liep hij naar de stapel kratten met frisdrank en viste er een cola uit. Roger Høibakk liep door en keek in de achterkamer, terwijl Cato Isaksen in de rij ging staan.

Toen kwam Kim Khan door de winkeldeur, een zak aardappelen met zich meesjouwend. Zijn uitdrukking veranderde onmiddellijk toen hij de politiemannen in het oog kreeg. Hij liet de zware zak ter plekke op de grond vallen. Cato Isaksen gaf Roger Høibakk, die teruggekomen was van de achterkamer, de fles cola en de zak met luxebroodjes. Hij gaf hem wat kleingeld en vroeg hem te betalen.

Zonder een woord te zeggen ging Kim hem voor naar het kantoortje. Hij ging automatisch zitten op de plaats waar zijn oom had gezeten toen ze hier de vorige keer waren geweest.

“Wat is er nu weer?” vroeg hij direct.

“Je was laatst vlug verdwenen”, zei Cato Isaksen.

Kim Khan haalde zijn schouders op. “Je bleef eindeloos lang weg”, zei hij.

De rechercheur keek naar de jongen en zei toen hard: “Ik geloof niet dat je bij Hassan was op de dag dat je vader werd vermoord.” Hij had de smoor in, hij raadde maar wat.

Kim Khan slikte duidelijk nerveus. Zijn gezicht verstarde even. “Het is niet wat jullie denken”, piepte hij. Toen stond hij op en greep zijn jas die hij op een paar lege sinaasappelkisten had neergesmeten. “Kom”, zei hij en boog zijn magere lijf voorover terwijl hij zijn jas aantrok en vlug de winkel doorliep. Roger Høibakk was inmiddels bij de kassa aangekomen. Kims oom keek hem verlegen aan. Roger Høibakk betaalde. De oom kwam half overeind en begon snel en hard te praten toen hij zijn neef in het oog kreeg. Kim haalde alleen maar ongeïnteresseerd de schouders op en liep de winkel uit.

Toen ze alle drie in de auto zaten, Cato Isaksen achter het stuur, stroopte hij het plastic van de luxebroodjes af en nam een grote hap van een van de broodjes. Het andere gaf hij aan Roger. “Wat zei je oom toen je wegging?” vroeg hij met zijn mond vol.

“Hij was boos omdat ik er midden in de zaterdagse drukte tussenuit kneep.”

Kim Khan vroeg hun naar zijn huis te rijden. “Ik heb geen zin om alles uit te leggen”, zei hij knorrig. “Jullie moeten het maar met je eigen ogen zien.”

Cato Isaksen bekeek de jonge jongen in de spiegel. Hij was onrustig en zat star uit het raampje te staren. Waarschijnlijk zag hij niets. Het was duidelijk dat hem van alles door het hoofd spookte. Hij had iets zekers over zich, iets hards, wat hij bij het laatste verhoor niet had gehad.

De twee rechercheurs waren benieuwd wat hij hun zou laten zien.

Ze parkeerden de Opel Corsa op de inmiddels bekende parkeerplaats. Kim Khan wachtte niet op hen, maar liep met besliste, vlugge stappen over het trottoir. Roger Høibakk, gekleed in spijkerbroek en leren jack, liep met lange passen achter hem aan. Cato veegde de poedersuiker van zijn jasje en volgde hen. Niemand zei iets. Kim liep voorbij het huizenblok waar zijn oom woonde, voorbij het huizenblok waar hij zelf woonde.

De speelplaats was vol gillende, rennende kinderen. Het was alsof ze met een of ander gezamenlijk spel bezig waren. Ze stonden in een merkwaardig patroon opgesteld. Een jongetje van een jaar of drie, met een groene snottebel onder zijn neus en zijn muts half over zijn ene oog, gooide Cato Isaksen een bal in zijn rug. Hij draaide zich om en glimlachte tegen het ventje.

Toen ze bij het laatste flatgebouw waren gekomen, liep Kim Khan een klein bruggetje over dat naar de ingang leidde. Op de helling bij de ingang groeiden lage dennenboompjes dicht op elkaar. Cato en Roger liepen achter de jongen aan de hal binnen. Kim Khan liep regelrecht naar de eerste deur die ze zagen. Hij drukte hard op de bel en bleef voorovergebogen staan, met zijn arm tegen de deurpost. Het bleef stil.

Hij belde nog een keer, lang. Ten slotte werd de deur geopend door een bleek, blond meisje van een jaar of vijftien. Ze droeg een dikke, witte ochtendjas en zag eruit of ze net was opgestaan.

“O, hoi”, zei ze, “ben je niet aan het werk?”

“Zijn je vader en moeder thuis?” Kim verplaatste zijn gewicht van het ene naar het andere been.

“Ze zijn boodschappen doen.” Nu zag het meisje de twee anderen. “Wie zijn dat?”

“Mogen we binnenkomen?” Kim draaide zich om en ontmoette Cato Isaksens blik. Het meisje deed met tegenzin een stap opzij. Haar haar was heel kort en duidelijk geblondeerd. Een lange lok viel steeds voor haar ogen. Ze straalde iets hards, maar tegelijkertijd iets onschuldigs uit. Cato Isaksen analyseerde snel zijn eerste indruk.

Toen ze in de gang stonden, draaide Kim zich naar de twee rechercheurs om en zei: “Dit is Jeanette, mijn vriendin.”

Het meisje staarde hen angstig aan. “Kim, wie zijn dat?”

“Politie”, zei Kim en plofte op een krukje neer. “Ze doen onderzoek naar twee januari. Mijn vader, weet je. Ze verdenken mij.”

“Jezus Mina.” Het meisje werd zo mogelijk nog bleker. Ze staarde Cato Isaksen intens aan. “Kim was de hele tijd hier”, zei ze, bijna in tranen.

Roger Høibakk deed een stap naar voren en vroeg of ze niet beter in de kamer konden praten. Het meisje beet angstig op haar onderlip. “Mijn vader en moeder”, zei ze en slikte. “Over een uur zijn ze weer thuis.”

Cato Isaksen liep achter Kim de kamer binnen. Voor een woonkamer was het een hele kleine ruimte. Deze flat was kleiner dan die van het gezin Khan. Leek meer op die van Per Allan Karlsen.

“Waarom zei je dat je op twee januari bij je vriend Hassan was?” Cato Isaksen kwam direct ter zake. Jeanette plofte angstig neer naast Kim op de roze leren bank.

Kim boog zijn hoofd. “Als Jeanettes ouders nu thuiskomen is het over en uit. Over en uit, begrijpen jullie. Ze weten niet eens dat wij met elkaar omgaan.” Hij schoof naar het randje van de bank en boog zich naar Cato Isaksen toe, die in een enorme, verstelbare stoel met een uitklapbaar voetenbankje was gaan zitten. Hij zat er bepaald ongemakkelijk in. Roger Høibakk was rustig aan het andere eind van de bank gaan zitten.

“Denken jullie soms dat zij zouden accepteren dat hun dochter met een Pakistaan omgaat, een zwarte? Zo een die met messen rondloopt en mensen neersteekt. Denken jullie dat echt?” Kim balde zijn vuist en sloeg zachtjes op het tafelblad. “En denken jullie dat mijn moeder, dat mijn oom, dat mijn vader, toen hij nog leefde, zouden accepteren dat ik verkering had met een blonde hoer? Denken jullie dat echt?” Kims onderlip trilde onbeheerst. Het water liep uit zijn ogen. Geen tranen, maar helder, haast onzichtbaar water dat over zijn neusvleugels naar beneden stroomde. Hij stond op, liep naar de tuindeur, bleef staan en sloeg voorzichtig met zijn hoofd tegen het glas. Het raam trilde licht. Het dennenbos buiten bewoog in kleine, harde, golvende stoten, elke keer dat Kims hoofd het glanzende oppervlak raakte.

“Ze is het beste wat mij is overkomen.”

Jeanette zat met gebogen hoofd.

“We zijn met elkaar naar bed geweest”, zei hij plotseling hard. “Ik houd van haar. We zijn die dag met elkaar naar bed geweest. Op twee januari. Haar ouders waren niet thuis. Wanneer ik tegen haar aanlig, ben ik niet bang. Dat is zo ongeveer de enige plek waar ik niet bang ben.”

Hij draaide zich weer naar hen om. Probeerde Jeanettes blik op te vangen, maar zij tilde haar hoofd niet op, zat alleen maar heel stil met gevouwen handen naar haar blote voeten te staren.

“Mijn vader en moeder haten Kim”, zei ze iel.

“Meestal kunnen we elkaar alleen maar buiten ontmoeten”, ging Kim verder met een woedende, door tranen verstikte stem. “We spreken vaak af op het metrostation. Ze mogen verdomme niet weten dat we samen zijn. Dan breekt de hel los, begrijpen jullie dat dan niet? We gaan vaak naar de schuilkelder op nummer vijftien. Die is bijna altijd open, of we gaan naar Oslo City. Daar zitten we niemand in de weg.”

“Of jij bent aan het werk”, voegde Jeanette met een iel stemmetje toe, terwijl ze naar hem opkeek.

Kim draaide zijn hoofd weg. “Ja, ik werk”, zuchtte hij luid. “Ik zorg voor mijn moeder en mijn zusjes. Ik zal nooit vrij zijn. Niet in dit land, en ook niet in een ander land”, voegde hij er treurig aan toe.

“Wat doe jij, Jeanette?”, vroeg Cato Isaksen vriendelijk. “Ga je nog naar school?” Het meisje knikte onwillig en trok de ochtendjas dichter om haar smalle bovenlijf heen waar nog nauwelijks iets van borstvorming te zien was.

“Ze zit in het laatste jaar.”

Cato Isaksen had de grote draaistoel naar Kim toegewend. Hij keek hem rustig aan terwijl hij zachtjes knikte.

“Dus je was op zondag twee januari niet bij Hassan?”

“Ik was hier, bij Jeanette.” Kim zuchtte diep. Het was alsof hij met het vertellen van de waarheid aan de beide politiemannen al zijn krachten had gebruikt.

Cato Isaksen stond langzaam op. Ondanks alles voelde hij iets van opluchting. Hij had al die tijd gevoeld dat de jongen loog over waar hij was geweest. Roger Høibakk stond ook op. Het was een effectieve voorstelling geweest. Ze geloofden allebei dat Kim Khan de waarheid had verteld.

“Oké”, zei Cato Isaksen. “Ik geloof je. Maar je had meteen de waarheid moeten vertellen.”

De opluchting was van het gezicht van de jongen af te lezen. Hij knikte.

In de kleine gang draaide Cato Isaksen zich naar hem toe. Zijn vriendinnetje Jeanette stond nog in de deur van de kamer. “En je weet verder niets over de moord op je vader? Iets wat ons kan helpen om de zaak op te lossen?”

“Ik weet niet meer dan jij”, zei Kim zachtjes en slikte. Zijn opvallende adamsappel maakte een sprongetje in zijn hals.

Roger Høibakk schraapte zachtjes zijn keel. Cato Isaksen keek naar de jongen. Zijn pogingen om zijn gevoelens te verbergen waren niet overtuigend. “Je oom en die vriend van de familie, denk je dat we die helemaal kunnen uitsluiten?”

“Ik geloof niet dat ze er iets mee te maken hebben”, zei Kim met een onzekere ondertoon in zijn stem.

“Weet je dat zeker?”

De jongen gaf geen antwoord.

“Nog één ding.” Cato Isaksen keek naar de twee jonge mensen. “Robert Hansen, zegt die naam jullie iets?”

“Robert Hansen?” Kim keek vlug naar Jeanette, die vragend haar schouders ophaalde. “Dat is die trainingsfanaat die bij ons in het trappenhuis woont”, zei Kim bijna tegen zichzelf. “Wat is er met hem?”

“Ken je hem? Heb je bij hem getraind?”

“Nee.” Kim Khan wierp een blik op zijn horloge. “Ik groet hem niet eens. Hij groet ook nooit. Ik moet terug naar de winkel”, ging hij verder terwijl hij zich naar Jeanette omdraaide. Hij glimlachte vluchtig tegen haar. “Tot vanavond”, zei hij.

Het meisje ving zijn blik op, maar keerde zich half af. “Misschien”, zei ze.

Het dertiende sterrenbeeld
cover.html
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml
Section0122.xhtml
Section0123.xhtml
Section0124.xhtml
Section0125.xhtml
Section0126.xhtml
Section0127.xhtml
Section0128.xhtml
Section0129.xhtml