Sigrid had een nieuwe jas gekocht, een halflange, doorgestikte patchworkjas met zakken, in verschillende kleuren paars en blauw. Ze was op school geweest, deze keer nog op bezoek. Er waren nog een paar maanden van haar ouderschapsverlof over. In juni zou ze weer beginnen, maar dan was het meteen zomervakantie. En omdat leraren lang vakantie hebben, zou ze pas in augustus weer aan de slag gaan. Haar klas was door een ander overgenomen. Ze wist niet of ze haar vijfde klas terug zou krijgen, of dat ze met een nieuwe eerste klas zou beginnen.
Haar collega’s verdrongen zich om haar heen om Georg te bewonderen. Ook haar nieuwe jas was onderwerp van gesprek. Ze trok hem langzaam uit. Ze hoorde zichzelf denken dat het terugkwam. Ze voelde hoe iets misschien weer op zijn plaats viel, hoe het leven van alledag haar omarmde, haar rust gaf. Ze genoot van het gevoel. Wist eigenlijk niet wanneer ze het kwijt was geraakt. Met het kind waren er zoveel nieuwe dingen gekomen. Zoveel vreugde, maar ook zoveel onbekende angst.
Ze voelde de rust die uitging van de vage geur van de houten panelen op de wanden van de lerarenkamer. Ze keek naar alle boeken op de planken. Straks zou dit weer haar leven zijn. In plaats van borstvoeding, luiers, telefoontjes, vlees uit de vriezer, was in de machine, emmers met zeepsop, plukken stof onder de bank en in de hoeken van de badkamer, luisteren naar de ademhaling van het kind en onderwijl door het lege raam naar buiten staren.
Dat alles zou ze hiervoor verruilen. Alles zou weer zoals vroeger worden. Misschien zou ook de afstand tot Cato kleiner worden. Misschien zou hij haar dan ook weer zien zoals ze was. Haar lichaam zou misschien veranderen, weer haar eigen lichaam worden, zoals vroeger. Ze nam zich voor in de eerste plaats het gevoel van warmte terug te vinden dat ze eens voor Gard en Vetle had gehad. Want ze was ervan overtuigd dat daar de kern van de afstand tussen hen lag. En het was nutteloos te doen alsof ze niet bestonden, de jongens zouden nooit verdwijnen. Ze waren als twee pakketjes die voor eeuwig aan haar waren geadresseerd. Ook als ze twintig of dertig jaar zouden zijn.
Aud, een oudere collega, nam Georg voorzichtig van haar over. Sigrid merkte dat het kind bang werd. Ze zag het aan de manier waarop hij z’n handjes omhoog stak. Ze trilden. Haar hart begon te bonzen om het kind, het zweet stond in haar handen. Cato had eens gezegd dat ze te nauw met hem verbonden was, en dat deze verbondenheid hem in zijn ontwikkeling kon remmen. Dat was niet zo. Dat wist ze. Deze band was voor hen allebei absoluut noodzakelijk.
“Je bent mager geworden”, zei iemand. “Je ziet er moe uit. Heb je het thuis niet naar je zin?”
Ze kreeg koffie en ging in de stoel zitten die het dichtst bij het raam stond. Kreeg Georg terug op schoot, rook de lucht van zure melk in zijn nek. Ze zei dat het prima ging.
“En Cato? Werkt hij nog even hard als altijd?” Ze gaf een bevestigend antwoord en voelde op hetzelfde moment een steek van angst. De jongens zouden niet meer komen. Cato zou naar hen toegaan. Het ergste was dat ze wist dat hij dat niet deed om haar te straffen. Daarmee zou ze kunnen leven, op de een of andere manier mee om kunnen gaan. Hij deed het uit liefde voor zijn zoons. Een liefde die veel sterker was dan de liefde die hij ooit voor haar had gevoeld. Ze moest proberen hem weer van haar te laten houden, zoals in het begin. Maar waar moest ze die gevoelens vandaan halen? Sonja Pettersen, de vrouw die ze in het zwembad had ontmoet, had beloofd haar te helpen. Sonja gaf cursussen in het terugvinden van jezelf, één worden met de kosmos. Ze zou haar dierenkaarten voor Sigrid lezen. Haar krachtdier vinden. Vol warmte had ze dat gezegd. Dat zou haar kracht geven, kennis over zichzelf. En ze zou een perspectief gaan zien.
Sigrid had besloten naar de eerste bijeenkomst te gaan. Ze voelde zich opgewonden bij de gedachte haar fantasie te verruimen. Die ging niet verder dan het kind en de kamers van de flat. Ze verheugde zich op de deur die open zou gaan. De gulzige begeerte die ze misschien terug zou vinden. Ze keek naar haar handen, die als een schild rond het kinderlichaam lagen. In zeven jaar werden alle cellen in haar lichaam vervangen. Ze zou niet langer een half mens zijn. Ze zou herrijzen.