Sigrid maakte een paar lange, krachtige slagen. Haar lichaam schoot in het groenwitte chloorwater vooruit. De slierten van haar haar hingen als vochtig garen over haar schouders. Ze zou het in een staart moeten doen. De echo van stemmen en geroep drong elke keer als ze haar hoofd optilde om adem te halen, haar gehoorgangen binnen. Maar daar beneden, als ze haar gezicht onder water had, was slechts stilte. Ze deed haar ogen open en schrok toen ze het gezicht van een andere vrouw vlak bij het hare zag. Ze moesten beiden even lachen, omdat ze de dreigende botsing net op tijd hadden kunnen afwenden.
Later raakten ze met elkaar aan de praat. De vrouw stelde zich voor, zei dat ze Sonja Pettersen heette, hier in de buurt werkte, en dat ze tijdens deze uurtjes in het zwembad even bijtankte. Dat moest ze wel om in het werk dat ze deed, te kunnen overleven. Ze lachte toen ze dat zei. “Bovendien heb ik last van mijn rug”, voegde ze eraan toe. “Het zwemmen houdt de pijn weg.”
“Wat heb je trouwens een ontzettend lief kind”, voegde ze eraan toe en ze keek naar de kinderwagen waar Georg al bijna anderhalf uur lag te slapen. “Ik heb hem wel gezien.”
Sigrid glimlachte trots. “Het komt van de chloorlucht en de warmte”, zei ze, “maar ’s nachts is het een heel ander verhaal, dan wordt hij steeds wakker. Ik durf niet tegen mijn man te zeggen dat hij overdag zo veel slaapt.”
Later in de garderobe, vroeg Sigrid wat voor werk de vrouw deed. Ze vertelde met haar gezicht naar haar dij gewend, terwijl ze haar zwarte panty aantrok, dat ze in het opvanghuis voor vrouwen hier vlakbij werkte.
“En jij?”
“Ik ben lerares”, zei Sigrid snel. “Nu nog met ouderschapsverlof, maar in de herfst begin ik weer. Ik wist helemaal niet dat er hier in de buurt een opvanghuis was.”
Sonja Pettersen glimlachte snel. “Dat weten maar weinig mensen, tot ze er zelf op een dag moeten zijn. Tot ze er zo ongeveer in gruzelementen binnenrollen”, lachte ze sarcastisch. “We maken nu niet direct reclame met ons adres.” Ze strekte haar rug, en hief theatraal haar armen boven het hoofd. “Goddank dat er water is”, lachte ze. “Kon je maar een vis zijn.”