Op maandagochtend werd de stad weer wakker. Ze vulde haar grote longen met uitlaatgassen. Blies mensen door straten en steegjes, cafés in, winkelcentra binnen en trappen af de metrotunnels in. Van bovenaf gezien leken de mensen op mieren of krioelende insecten. Autolichamen wrongen zich als snuffelende, zoekende dieren door de straten. Fietsers, kinderwagens, vrouwen, honden en oude, angstige mensen. Alles en iedereen bewoog zich en nam een klein zuchtje van zichzelf mee het stadsbeeld in.

Een rammelende vuilnisauto reed door de straat. Drie lachende tieners liepen over het trottoir. Een hongerige, rode kat kroop achter een oude schutting. Een kind gooide een steen.

De lente was haast een abstract jaargetijde. Ze droeg een ander licht bij zich. Was zonder schaduwen, met gedempte kleuren, ijle lucht en een kleurloze hemel.

Cato Isaksen en Roger Høibakk overtraden een parkeerverbod. Het was onmogelijk om binnen een redelijke afstand een parkeerplaats te bemachtigen. Voor een slagerij, met een blauw bordje waar lasher op stond, zetten ze hun auto neer met de wielen aan de passagierszijde op de stoep.

De kleine bakstenen huizen in de Urtegate waren grijs of mosterdgeel. Overal bladderde de verf af. Onprofessionele graffiti versierden hier en daar de muren. Niet zoals op het metrostation bij het Nationale Theater of een grote loods die Cato in Skøyen had gezien, waar rode en diepblauwe, opgeblazen letters een harmonieus patroon van woorden en kleuren vormden. Hier waren het alleen maar schots en scheve lijnen, zwarte hanepoten. Dunne, armzalige letters. Net zo tam en triest als de muren waarop ze waren geschreven.

Roger Høibakk stopte kauwgum in zijn mond en keek ontevreden rond. “Wat een achterbuurt”, mompelde hij. “Daar verderop ligt trouwens het Huis voor mensenrechten, dat grijze daar. Ik ben er een keer geweest toen ze problemen hadden.”

Een oudere allochtone vrouw en twee schoolmeisjes, alle drie gekleed in een wijde, kleurige broek met een traditionele tuniek, gingen verlegen aan de kant om de twee rechercheurs te laten passeren. Cato Isaksen keek ongemakkelijk een andere kant op. De doordringende lucht van kruiden en zweet die hij verwachtte te ruiken, bleef uit.

De ingang van de winkel was op de hoek. Voor de ingang stonden kratten met groente, twee witte emmers met tulpen in plastic verpakt en een pot met zijden bloemen. Aardewerken potten in verschillende soorten en maten stonden in het gelid langs de muur. Daarnaast stond een krantenrek met VG en Dagbladet. Er hing een stang aan, met stroken in allerlei kleuren verpakte snoepjes. Een jongetje op een driewieler zat vol bewondering naar de kleurige stroken te kijken.

Binnen was het donker, schappen met levensmiddelen stonden voor de ramen. Er hing een doordringende geur, een mengeling van oude kaas en kruiden. Op een lichtblauwe toonbank van formica stond een kassa die zijn beste dagen had gehad. Stemgeluid wees erop dat achter in de winkel mensen waren.

De twee rechercheurs keken om zich heen terwijl ze op hun beurt wachtten. De kleine winkel stond propvol waren. Op het dichtstbijzijnde schap stonden meel en suiker naast elkaar gestapeld. Het was er op een vreemd rommelige manier opgeruimd. Alsof er een onzichtbaar systeem zat in de pakjes crackers, potjes babyvoedsel, kruiden, limonade, brood, groente, fruit en dozen en potjes met onbekende letters en etiketten.

Cato Isaksen liep naar de vleeswaren. Op dat moment dook er rechts achter hem een bleke, enigszins dikke man op. Hij kwam zomaar ergens tussen de schappen met levensmiddelen tevoorschijn. Zijn witte huid leek nog witter door de zweetdruppeltjes bij de zwarte haarwortels. Dat zou de broer van het slachtoffer, Hussain Khan, wel zijn dacht Cato. De man had een wit, niet helemaal vlekkeloos overhemd aan en een zwarte broek Zijn ogen verraadden een gevoel van ongenoegen toen hij in de gaten kreeg dat de twee mannen geen gewone klanten waren. Hij begon al te praten voor de rechercheurs konden zeggen wie ze waren.

“Ik heb verhuisd, alles weggegooid, kijk maar. Wat hebben we hier? Varkensfricandeau van Gilde, knakworsten, goed tot 30 april, biefstuk, ook van Gilde. Jullie zullen niets vinden”, zei hij hoofdschuddend, zodat zijn onderkin zachtjes trilde. “Ik zeg het toch, helemaal niets. Alles is wettelijk geïmporteerd.”

De mollige Pakistaan sprak niet foutloos, maar goed Noors.

Cato Isaksen pakte zijn identiteitsbewijs, terwijl hij zijn hand uitstak en zich voorstelde. Een paar klanten, twee dames van in de dertig, bleven nieuwsgierig staan kijken naar wat er gebeurde.

“Dit is brigadier Roger Høibakk”, presenteerde hij zijn collega. “En U bent Hussain Khan?”

De man knikte, niet erg op zijn gemak.

“We willen graag even met u praten in verband met de moord op uw broer, Bashir Khan.” Cato Isaksen praatte zo zacht mogelijk. De twee dames hadden een winkelmandje gepakt en waren schoorvoetend met hun boodschappen begonnen.

Hussain Khan stak zijn hand in de zak en trok daar een niet helemaal schone zakdoek uit, waarmee hij zijn voorhoofd afwiste.

“Ik heb al verschillende keren met de politie gesproken”, zei hij. “Ik ben ook op het politiebureau geweest.”

“Dat weten we”, zei Cato Isaksen terwijl hij de man rustig aankeek.

“Goed dan”, zei de Pakistaan, “laten we maar even naar achteren gaan.” Hij verdween tussen de schappen en gaf hun een teken hem te volgen. Snel en boos riep hij iets in het Pakistaans. Een kleine, magere vrouw van in de veertig, haar zwarte haar in een strakke wrong in de nek, kwam uit een kantoortje. Ze keek angstig naar de rechercheurs en verdween geluidloos tussen de schappen, terwijl ze haar vochtige handen op haar heupen droogwreef.

Ze boog zich voorover en verplaatste knisperend een paar rollen beschuit.

In de kleine, lichtgroene achterkamer zat een jongen iets uit te rekenen met een rekenmachine. Hij had geprononceerde wenkbrauwen en keek ernstig. Hij maakte een betrouwbare indruk.

“Dit is Kim”, zei Hussain Khan en gaf de jongen te verstaan dat hij op moest staan. “De zoon van Bashir”, voegde hij er bedroefd aan toe.

Kim Khan knikte, stond op en schoof zijn stoel naar Cato Isaksen. Roger Høibakk bleef in de deuropening staan, terwijl Hussain Khan een stapel rekeningen die op het rommelige bureau lag, aan de kant schoof. Hij gedroeg zich hectisch. Hij had rode vlekken in zijn hals. Kim Khan verdween geluidloos naar de winkel.

“Wij hebben het onderzoek naar de moord op uw broer overgenomen”, begon Cato Isaksen en hij keek naar het prikbord waar tussen rekeningen, reclame en kleine briefjes in het Urdu verschillende fotootjes waren opgeprikt.

Hussain Khan prutste aan een gebroken pen. Uit een paar grote buizen die van het plafond naar de vloer liepen klonk gesuis. Een piepklein, smerig raampje wierp een grijs licht op de wand.

“Wat hebben jullie gevonden?” vroeg Hussain en gooide nerveus de pen op het rommelige bureau.

“Er zijn een paar dingen die we opnieuw willen doorlopen, zoudt u zo vriendelijk willen zijn ons daarmee te helpen? Het onderzoek heeft tot dusver niet tot het gewenste resultaat geleid”, vervolgde Cato Isaksen.

“O.” Hussain Khan haalde diep adem en ging op de rand van het bureau zitten.

“We lijken een paar nieuwe gegevens te hebben. De zaak heeft een nieuwe wending genomen, zou je kunnen zeggen.”

“O. Hoe dan?”

“Ik kom er zo op terug”, zei Cato Isaksen.

“Hoe gaat het met de winkel?” vroeg Roger Høibakk vanuit de deuropening.

“Goed”, antwoordde Hussain Khan kortaf.

“U dacht dat we de vleeswaren kwamen inspecteren?”

“Nee, nee.” De man maakte een beweging met zijn arm alsof hij iets weg wilde wuiven.

“Hoe lang bent u al in Noorwegen?”

“Vijftien jaar”, antwoordde hij bruusk.

“En uw broer, hoe lang woonde hij al in Noorwegen?”

“Nog langer, zeventien jaar. Hij was de eerste van ons, daarna ben ik met zijn gezin nagekomen. Zijn oudste dochter en zijn echtgenoot die toen zwanger was met Kim. De jongen die nu achter de kassa zit.”

Cato Isaksen knikte, terwijl Roger Høibakk alles op een notitieblokje schreef. Hij had de man er graag op gewezen dat het niet echtgenoot maar echtgenote moest zijn en zwanger van in plaats van zwanger met.

“Kunt u ons vertellen wat er op twee januari van dit jaar is gebeurd?”

Hussain Khan wreef even over zijn voorhoofd, alsof hij moe was, nam toen zijn hand weer weg, boog voorover en leunde met zijn handpalmen op zijn bovenbenen. “Het was een slechte dag. Het was kerst, of bijna kerst. Wij vieren geen kerst, maar de kinderen hadden vrij van school. Het was trouwens bijna oudjaar. De dag na oudjaar, bedoel ik of twee dagen erna misschien, dat weet ik niet meer. Maar het was een zondag.”

Cato Isaksen nam de man onder het praten op. Hij leek ongewoon zenuwachtig.

“Ahmed, een goede vriend, was bij ons op bezoek”, vervolgde Hussain Khan. “Hij is ook een vriend van mijn broer”, voegde hij eraan toe. “Sonya was er ook, de vrouw van mijn broer dus, en hun kinderen.”

“Ja, ja. Is dat de vrouw van uw broer?” Roger Høibakk knikte naar de magere vrouw in de rode sari, die nog steeds over de rollen met beschuit stond gebogen.

“Nee, nee. Dat is mijn vrouw. Sonya is ziek. Moe na de moord, weet u. Ze is bijna aldoor ziek, weet u. Jammer.”

Cato Isaksen knikte en wachtte op het vervolg. Roger Høibakk gaf Hussain een teken door te gaan.

“En toen gingen ik en Ahmed, we gingen ernaartoe. Bashir halen voor het feestje. De deur stond een beetje open. Niet veel, alleen een kier. Toen vonden we hem in de kamer. Op de vloer met overal bloed. We hebben de politie gebeld en die kwam heel snel.”

Terwijl hij sprak kon Hussain Khan af en toe maar moeilijk ademhalen. Het was duidelijk dat de herinneringen sterke emoties bij hem losmaakten. Hij ging rechtop zitten, vouwde zijn handen voor zijn lichaam. “Het zou die Per Karlsen geweest kunnen zijn”, ging hij even later verder.

Alleen het monotone geklik van de kassa verbrak de stilte.

“Hij haatte mijn broer, hij haatte zijn gezin, zijn kinderen.” Hussain Khan was opgestaan. “Jullie moeten meer met hem onderzoeken. De politie moet deze zaak oplossen. Mijn broer is in Pakistan begraven. Onze ouders zijn erg droevig. We waren maar twee zoons, nu ben ik alleen er nog.” Hussain wees bewogen naar zichzelf.

“Waarom was Bashir niet vanaf het begin op het feestje dat jullie hadden?”

Hussain Khan reageerde niet op de vraag en ging jammerend verder: “Mijn ouders zijn ziek van wat er gebeurd is. Noorwegen is geen goed land voor ons. We worden hier gehaat, terwijl we niets anders doen dan gewoon leven. We helpen de Noren, verkopen eten aan hen. Veel mensen mogen ons ook, veel mensen zijn aardig, maar veel haten.”

“Waarom was Bashir niet vanaf het begin op jullie feestje?” herhaalde Cato Isaksen.

“Het was geen feestje, niet zo.” Hussain Khan haalde de schouders op. “We waren bij elkaar. Niet iedereen is er de hele tijd. Voor ons is een feestje dat we bij elkaar zijn.”

“Zou hij later komen? Was dat de bedoeling?”

“Hij zou komen. Toen hij niet kwam, gingen wij naar hem. En de rest weten jullie.”

Roger Høibakk liep de winkel in.

“Deze Per Allan Karlsen, dat is toch de onderbuurman?” ging Cato Isaksen verder.

“Ja, dat is de buurman en hij was het zeker misschien. Hij haat ons allemaal. De kinderen zijn bang om langs zijn deur te lopen. Hij heeft een paar keer de deur opengedaan en naar hen gespuugd. Begrijpt u? De kinderen begrijpen het niet.” Hij haalde gelaten de schouders op. “De kinderen doen hem niets.”

Roger Høibakk was terug in de deuropening.

“Er lag een papiertje onder het lijk van uw broer?”

Hussain Khan werd even onzeker. Zijn ogen vlogen van de ene naar de andere rechercheur. “Ik weet niets van een papiertje”, zei hij langzaam.

“Er lag een papiertje onder het dode lichaam van uw broer met de woorden: ‘Slaap maar, kleine groene stengel’”, zei Roger Høibakk.

Hussain Khan keek verward.

“Zegt u dat iets?” vroeg Cato Isaksen.

“Nee, misschien een papiertje van school, ik weet het niet. Ik ken dat papiertje niet.” Hussain Khan keek geërgerd de winkel in toen zijn vrouw hem riep, hij moest even een klant komen helpen. “Ze spreekt geen Noors”, zei hij verontschuldigend en verliet toen het achterkamertje.

Een van de foto’s op het prikbord toonde een jong, mooi meisje in een geel, traditioneel Pakistaans kostuum. De foto was op een balkon genomen. Op de achtergrond zag je een tiental ramen van een grijs flatgebouw.

“Mijn nichtje”, zei Hussain Khan, die weer was teruggekomen. “Fatima, het oudste zusje van Kim. Zij is de troost van haar grootouders. Ze woont bij hen in Lahore.” Hij ging ijverig verder. “Ze had het hier niet goed. U weet, Noorse jongens zijn niet goed voor onze meisjes.”

“Blijft ze daar?”

“Ja”, zei Hussain Khan beslist. “Ze gaat trouwen.”

“Hoe oud is ze?”

“Achttien.”

“Als dat papiertje op school is geschreven, zoals u zegt, weet u dan door wie?”

Hussain Khan haalde de schouders op en stak zijn gezicht naar voren. “Sara, Leila, ik weet het niet. Een van hen.”

“De dochters van uw broer?”

“Ja.”

“Na de dood van uw broer heeft u de winkel min of meer overgenomen, is het niet?”

“Nee”, Hussain Khan spreidde afwerend zijn armen. “Ik werk hier niet, ik kom hier alleen om met Kim te praten, mijn vrouw helpt hem gratis. Ik werk hier niet.”

“U heeft toch een uitkering, een werkeloosheidsuitkering?” Roger Høibakk stak zijn notitieblokje in zijn zak.

“Onmogelijk om werk te vinden en in deze winkel is maar voor een paar mensen werk. Het is een kleine winkel. Jullie lezen toch kranten. Buitenlanders krijgen geen werk in Oslo. Noorwegen is een moeilijk land voor ons, weet u.”

“Dus uw neef heeft de winkel in zijn eentje?”

“De zoon van broer is erg flink. Hij heeft de winkel en zorgt voor zijn moeder en zijn zusjes. Het is een goede jongen. Misschien krijg ik werk in de metro. Een vriend werkt daar, hij zegt dat ze mensen nodig hebben om schoon te maken. Misschien krijg ik daar werk.”

Cato Isaksen stond op en bedankte de Pakistaan voor zijn hulp. “Voor dit moment”, voegde hij eraan toe. “Het kan zijn dat we nog meer moeten weten.”

Een bejaarde dame, een vrouw in een mosterdgele mantel met een versleten handtas in haar hand, kwam naar hen toe toen ze op weg naar buiten waren. “Wat is er aan de hand, Hussain?” vroeg ze, met een boze blik op de twee rechercheurs.

“Niets”, zei Hussain Khan, haar vriendelijk voor zich uit duwend.

Cato Isaksen bedacht hoe er in het kleine Oslo met uitkeringen werd gefraudeerd. Een probleem dat steeds groter werd, wat de politici ook zeiden.

Kim Khan keek op van de levensmiddelen die hij op de kassa aansloeg. Zijn blik was vragend. Nadat de klant zijn levensmiddelen in een plastic tas had meegekregen, vroeg Cato Isaksen de jongen of hij de volgende dag om elf uur even langs het bureau wilde komen.

“Het is hier toch vlakbij”, zei hij en zond de jongen een korte glimlach die niet beantwoord werd.

“Ik weet waar het is. Ik ben er al eerder geweest”, zei Kim Khan somber. Zijn gezicht stond vermoeid en ernstig. Hij zag er ouder uit dan zijn zeventien jaar. “Hebben jullie de moordenaar soms gevonden?” vroeg hij, terwijl hij de boodschappen van de oude dame in haar geelachtige mantel aansloeg. Ze had de paar artikelen die ze had verzameld op de toonbank gezet.

“Dit wil ik u wel zeggen”, viel de dame hem krachtig in de rede, “dat hier in geen maanden verkeerd vlees is geweest. En ik kan het weten, want ik doe hier elke dag boodschappen. Vraag maar aan Hussain. Kom ik hier niet elke dag, Hussain?” Ze draaide zich om en riep de winkel in, waar Hussain Khan een jonge moeder hielp een pak luiers van een van de bovenste schappen te pakken.

“Morgenvroeg elf uur, dus.” Cato Isaksen glimlachte even naar de jongen, die schoorvoetend knikte en een rol biscuitjes en een brood aansloeg.

Toen ze de winkel uitliepen, rook Cato plotseling een zwakke geur van bijzondere specerijen. Zijn hersenen waren al aan het werk om het beeld waar hij ze mee associeerde, op te roepen. Bente had eens een fantastische maaltijd gemaakt met specerijen die ze van een Pakistaanse vriendin had gekregen, die in Asker in één van de flatgebouwen aan de overkant van de snelweg woonde. Hij herkende de geur. Herinnerde zich hoe het eten eruitzag, voelde weer de warmte van de elektrische verwarming en zag de roerloze gordijnen voor zich. Het was winter geweest, alweer een paar jaar geleden, drie of vier misschien. Een eeuwigheid geleden. Hij betrapte zich erop dat hij aan vroeger dacht, zoals een oude man die terugblikt zou doen. Wat hij zag, was het werkelijke leven.

Hij liep de twee traptreden af. Het kleine jongetje op zijn driewieler stond nog steeds vol bewondering voor de kleurige stroken snoepjes. De geur van vochtig voorjaar droeg een verontrustende herinnering aan pijn met zich mee.

Het dertiende sterrenbeeld
cover.html
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml
Section0122.xhtml
Section0123.xhtml
Section0124.xhtml
Section0125.xhtml
Section0126.xhtml
Section0127.xhtml
Section0128.xhtml
Section0129.xhtml