Zondag was een grauwe dag. Het was kwart over negen. De mist liet de elektriciteitsmast knetteren en elektrisch fluisteren. Het gonsde in het grote, ijzeren lichaam. Een vogel zat op het natte gazon. Toen Cato Isaksen dichterbij kwam, draaide hij zijn kopje weg en zette zijn veren op. Bij de garages rook het branderig. Een gezin met een klein kind en een hond was al klaar voor het zondagse tochtje. Ze hadden allemaal sportkleding aan. Hij herkende ze en groette vrolijk. Ze groetten terug. Hij ging in de auto zitten en startte. Reed langs Nycomed. Vaag waren voor de hoofdingang de contouren van het standbeeld van een naakte vrouw te onderscheiden. Hij reed over de nieuwe rotonde met de rode stenen verhoging, bleef een tijdje voor het rode stoplicht staan, tot de pijl groen werd. Bij de glaszetter, waar hij jaren geleden de spiegel voor de badkamer had gekocht, sloeg hij af. Toen de Drammensvei op, richting Oslo. Deze weg had hij jarenlang gereden. Hij had om twaalf uur met Roger op het bureau afgesproken.
De bingo waar Simon Andersen vaak kwam, begon pas om één uur. Dat hield in dat hij eerst een paar uur voor de stapel papieren had.
Voor hij wegging, had hij Het boek der vragen op de boekenplank gezet. Hij had het tussen André Brinks An Act of Terror en Margaret Atwoods Lichamelijk letsel geperst. Misschien zou Bente het niet eens opmerken. Het was belangrijk voor hem om het boek achter te laten. Hij was opgelucht, hij had een gevoel of zijn lichaam zich buiten de auto bevond, een heerlijk gevoel van vrijheid. De knopen waren ontward. Zijn gezicht was weg. Dat was een goed gevoel. Hij kon zich de laatste keer niet herinneren dat zijn trekken anders waren geweest dan een vermoeid, schrijnend oppervlak. Een centrum voor alle moeilijke gedachten. Bovendien had hij geslapen. Dat was niet in de laatste plaats de reden dat zijn gezicht weg was.
Hij was vanmorgen vroeg opgestaan. De jongens sliepen, Bente sliep. Hij had koffie gezet, een boterham gepakt en beleg in de koelkast gevonden. Daarna opgeruimd. De mist lag als een dicht gordijn tegen het keukenraam. Hij had een briefje voor hen geschreven, gezegd dat hij woensdagmiddag terugkwam. Hen bedankt voor het weekend. Bente zou hun vertellen waar ze over hadden gesproken. Hij had voor ieder van de jongens honderd kronen op tafel gelegd. Voor hij wegging, terwijl de anderen nog sliepen, had hij gelezen: De zon buigt het leven in alle vormen, tot zichtbaar vermaak van zichzelf. De geliefden geven de voorkeur aan de nacht. Ze herkennen elkaar aan de schaduwen waarin ze baden, precies zoals de zwemmers waarbij elke geliefkoosde spier een hymne is. Op de bodem van de zee kun je je hart beter horen.