Plotseling tilde Frank Bakke zijn hoofd op. Als een roofdier schoot zijn grote arm op haar af en beet haar in haar been. De plastic jas gleed omhoog. Hij trok haar omver alsof haar been een dunne steel was. Ze viel op haar zij, het plastic maakte een scherp, knisperend geluid. Ze probeerde de val op te vangen, maar viel op het mes. Het lemmet drong in haar onderarm. Verlamd van schrik trok ze haar arm onder haar lichaam uit. Het lemmet was door het plastic en de dunne trui gegleden. Ze voelde een schrijnende pijn onder haar elleboog. Maar de pijn was niet het ergste, dat was de angst. Ze wachtte op het bloed en merkte niet dat Frank Bakke haar had losgelaten. Zijn grote lichaam was nog verder in elkaar gezakt. Het gewicht van het lichaam was het enige wat nog leefde. Hij rolde langzaam op zijn zij. Zijn ene been bleef half buiten de open deur liggen.
Ze stond langzaam op. Er kwam nog steeds geen bloed uit haar elleboog. Een keramiekscherf was in haar hak gedrongen. Ze tilde haar voet op en trok de scherf eruit voor ze tegen Frank Bakke aanschopte totdat hij met zijn hoofd achterover bleef liggen, zijn hals perfect naar haar toegekeerd. De grove baardstoppels staken als kleine naalden naar buiten.
“Zo ja”, mompelde ze voor zich uit.
Ze stak vlug haar hand in haar zak en haalde een klein, wit papiertje tevoorschijn: nog duurt het lang voor het lente is stond er op. Ze bukte zich en stopte het onder het lichaam van de man.
Hij lag daar als een magische mengeling van leven en dood. Hij was heel mooi met zijn zwarte, verwilderde haardos. Hij leek op een schilderij. Een vage beweging in de halsslagader toonde aan dat hij nog steeds leefde. Ze ging schrijlings op hem zitten en zocht met haar wijsvinger precies onder zijn oor. Zocht haar weg over de zachte huid. Volgde het boekje, wist waar de huid over de slagader het dunst was. Het mes lachte gemeen. Toen sneed ze een rode glimlach van het ene oor naar het andere.
Het bloed pompte naar buiten alsof ze een dam had opengebroken. Ze sprong weg. Het bloed stroomde over zijn hals naar beneden, in zijn overhemd. Het grijs werd rood. Haar handen zaten onder het warme bloed dat een vage zoete geur had.
Ze voelde zich als een kind dat op de vloer had gespeeld. Ze was niet van plan om alles weer op te ruimen.
Haar schouders zakten een beetje naar beneden terwijl ze zich over zijn gezicht boog. Dat was in een andere fase overgegaan. Langzaam trok het leven uit hem weg. Een witte kleur gleed over zijn huid. De gesloten ogen zonken dieper weg. Zijn trekken ontvouwden zich als het ware, zijn uitdrukking werd gladgestreken. De pijn die hij had gevoeld, was nu weg. Dat was het enige wat ze jammer vond. De man op de vloer werd ineens een man als alle andere mannen.