Op het journaal was een reportage over zalm. Men zei dat als de vis op een meer humane manier werd gedood, de kwaliteit ervan nog beter zou worden. Men had onderzocht dat als de zalm eerst sterk werd afgekoeld en daarna in een verdovend bad werd gegooid, de vis een meer ontspannen houding tegenover de dood zou krijgen. Door angst en stress te vermijden – want ook zalm kon angst voelen, beweerde de man in het interview – zou men in de toekomst een veel betere kwaliteit visvlees bereiken.
Cato Isaksen leunde met zijn hoofd achterover. Achter zijn slapen klopte het zacht. De onhandige en gebrekkige wegen der liefde. Koude vissen zonder angst voor de dood. Hij was onrustig. Er was iets wat hij zou moeten begrijpen. Een klein verband dat hij niet te pakken kreeg. Hij legde zijn handen op de armleuningen. Zijn gedachten waren te troebel om naar de oppervlakte te kunnen opstijgen. Het slachtoffer had zijn vrouw mishandeld. Eigenlijk zou hij onmiddellijk Ingeborg Myklebust moeten bellen, maar hij kon het niet.
Meteen na het weerbericht ging de telefoon. Het was Bente. Hij werd overweldigd toen haar stem uit de hoorn van de telefoon kwam. Haar stem herinnerde hem aan beweging. Hij trok de deur achter zich dicht. Sigrid was in de badkamer met Georg bezig.
Het was een kort gesprek. Ze zei dat ze had nagedacht. Ze wilde voorstellen de woensdagbezoeken af te schaffen. “Het geeft alleen maar stress”, zei ze, “Vetle heeft vaak een voetbalwedstrijd. Het put hen uit, Cato. En donderdag moeten ze weer hartstikke vroeg op.”
Ze pauzeerde even. Hij hoorde haar stilte in de hoorn, wist hoe zwaar het haar was gevallen om hem te bellen.
Hij zuchtte. “Je hebt gelijk”, zei hij.
Aangemoedigd door zijn positieve antwoord ging ze door: “En verder”, ze wachtte even.
“Ja?”
“Kun je niet vaker iets samen met hen doen, als ze in het weekend bij je zijn?”
“Wat bedoel je?”
Hij begreep dat ze op Sigrid doelde.
“Ze willen graag iets met jou doen”, zei Bente met de nadruk op jou.
“We doen toch ook dingen samen”, zei hij, maar wist meteen dat dat niet zo was. Wanneer had hij voor het laatst iets alleen met de jongens gedaan. Zij met z’n drieën? Hij huiverde even. Raakte geprikkeld omdat ze gelijk had.
“Je bent de afgelopen winter niet één keer met hen naar de skipiste geweest.”
“Georg heeft veel last van koliek gehad.”
Hij kon de boze uitdrukking op haar gezicht door de telefoon heen zien.
“Kun je niet af en toe iets met hen doen, ergens met hen heen gaan, zonder dat… zonder dat Sigrid en die schreeuwlelijk erbij zijn.”
“Schreeuwlelijk?” Cato kneep hard in de hoorn van de telefoon. Sigrid zou het prachtig vinden als hij door de telefoon ruzie met Bente ging maken.
“Jullie hebben toch ook niet zo’n grote flat”, ging ze verder. “Ze hebben niet eens een eigen kamer.”
“Ik kan me geen grotere flat veroorloven zolang jij in het huis woont”, antwoordde Cato kil.
Naderhand, toen hij de hoorn op de haak had gelegd, voelde hij dat het gesprek als een etterbuil in zijn borst bleef vastzitten. De jongens hadden het niet naar hun zin. Dat had hij zelf immers ook al gemerkt. Hij was akkoord gegaan met haar voorstel de woensdagbezoeken af te schaffen. Hij voelde een plotselinge aandrang om Sigrid te verdedigen. Ze deed toch haar best. Of niet soms?
Sigrid kwam uit de badkamer met Georg op haar heup. “Wie was dat?” vroeg ze.
“Bente”, zei hij knorrig.
“Wat wou ze?”
“Praten.”
“Waarover?”
“Over de jongens natuurlijk, wat anders?” Hij vertelde haar niet wat ze hadden afgesproken. Besloot dat hij dat later zou doen.
Sigrid liep met het kind naar de keuken. Zijn hoofd schokte van de onverhoedse beweging. Sigrid dacht na. Ze wist dat haar gekwelde gevoel laf en dom was en dat ze zich alleen maar gekweld voelde omdat ze zich ervan bewust was. Ze zou de twee jongens wel wat kunnen doen, realiseerde ze zich.
Ze deed een kastdeur open, een mes of vork viel op de vloer. Ze liet het liggen. Ze liep terug naar de deuropening. Ze keek alsof ze nog iets wilde zeggen.