Het lijk van Frank Bakke ligt bleek en stil in de deuropening. De nacht gaat langzaam over in de dag. De maan staat op het punt te smelten. De katten hebben het grootste deel van het bloed opgelikt. Rode dierensporen kleven aan de vloer en de tegels buiten. De grote voeten met de bruine schoenen steken door de halfgeopende deur van het stookhok naar buiten. Op de vloer liggen keramiekscherven. Op de vensterbank staat het kopje met het kleine hoofd. In de kast hangt de jurk die ze nog voor de winter in huis had moeten halen.
Het wateroppervlak beweegt zachtjes. De kabbelende golven kussen het land voorzichtig en trekken zich terug. Kussen het land en trekken zich terug.
De bleke sterren aan de hemel dobberen op de rug van de zee. Ze zijn op reis. Ze zullen er altijd zijn. De tijd onder water is anders. De tijd van het water is vluchtig. Het gewicht van het water rust in zichzelf. Vaart op zijn eigen schouders. Water is beweging. Water is vreemd. Water bestaat uit geheimzinnige, doorzichtige handen.
Er zijn organismen die door zuurstof worden vergiftigd. Ze leven diep onder de aarde of in het slijk op de zeebodem. Het begin van de aarde was een warm, dun brouwsel van eenvoudige moleculen.
Het witte huis staart met glanzende ogen. Ziet een ree door de tuin wandelen. Het dier blijft staan luisteren. De oren bewegen in de richting van de geluiden die het denkt te horen. Met zijn bek rukt het aan een tak. De smaak van lichtgroen op de kleine tong. De vernielde wimpel die zacht aan de witte vlaggenmast trilt. Het morgenlicht is een blaar die plotseling openbarst.