Soms, als de dingen zich op de goede manier aaneenregen, had het werk aan een moordzaak haast iets extatisch. Om niet te zeggen erotisch. Wanneer een puzzelstukje op de juiste plaats viel, wanneer een draadje in een bepaald patroon paste.
Het bloed kolkte door zijn aderen. Toevalligheden, dacht hij, vaak waren het toevalligheden die een moordenaar onderuithaalden. Details die in elkaar vastgrepen, zoals de kleine onderdelen van een ketting. Aan het eind zou het antwoord liggen. Vaak was het een zeer voor de hand liggend antwoord.
Cato Isaksen zette de monitor van zijn pc aan en zocht in het systeem. Zijn computer dacht tikkend na. Over het blauwe scherm zaten de letters elkaar achterna.
Robert Hansen was nog nooit met Justitie in aanraking geweest, had geen zwarte vlekjes op zijn strafblad, alleen parkeerboetes.
Tien minuten later slenterde Roger Høibakk de kamer van Cato Isaksen binnen. “File”, zei hij somber terwijl hij demonstratief onder zijn bezwete armen rook. “Kloteverkeer.”
Cato Isaksen keek zijn partner gelaten aan. “Waar ben je dan geweest?”
Roger Høibakk glimlachte. “Pia en ik”, begon hij. “Ja …”
Cato Isaksen wuifde zijn woorden weg. Er waren momenten dat Cato Isaksen Roger Høibakk maar een opgeblazen sukkel vond. Dat hij het gevoel had dat ze van verschillende planeten kwamen. Op zulke momenten zag hij Roger Høibakk als een oppervlakkige en simpele geest. Hij wist niet altijd of hij wel vond dat zijn collega op de juiste plaats was beland. Roger had het zelf ook een keer gezegd, bij wijze van grapje natuurlijk, dat hij liever kapper was geworden.
“Er is misschien een verband”, begon Cato Isaksen, zonder verder in te gaan op waar Roger was geweest, “of beter gezegd, er is hoogstwaarschijnlijk een verband tussen de moord in Grorud en in de Trudvangvei.”
“Ja, dat weten we toch”, zei Roger Høibakk, denkend aan de papiertjes.
“In het flatgebouw in Grorud waar Bashir Khan woonde”, vervolgde Cato Isaksen, “woont ook een man met de naam Robert Hansen.”
“Zo”, zei zijn collega, terwijl hij hem afwachtend aankeek.
“Er was me op de plaats van het misdrijf een reclamefolder opgevallen, die onder de telefoon lag. Iets over een sportschool in Ullevål.
“Zo.”
“De eigenaar van de sportschool woont in hetzelfde trappenhuis als waar Bashir Khan woonde.”
“Robert Hansen?”
“Robert Hansen.”
Roger Høibakk ging zitten, pakte zijn kauwgum uit de mond en hield dat in zijn hand. “Heb je hem al gesproken?”
Cato Isaksen schudde het hoofd. “Dat gaan we nu doen”, zei hij. “Jij en ik.”
Terwijl ze door het drukke verkeer het centrum in een slakkengang achter zich lieten, dacht Cato Isaksen aan de moordenaar. Op precies dit moment liep er ergens in de stad een moordenaar rond. Als een heel gewoon mens. Moordenaars leken als twee druppels water op gewone mensen. Niets zou aan het gezicht van de betrokkene af te lezen zijn, niets zou er aan zijn handen te zien zijn. Niets aan zijn lichaamstaal, of zijn ogen. Hij had alle troeven in handen. De moordenaar kon een joviaal, positief, door iedereen gewaardeerd lid van de samenleving zijn. Een doodgewoon mens die op straat liep, die melk en brood kocht, die achter je in de rij in het postkantoor stond. En ergens bevond zich zijn gereedschap, een vlijmscherp mes met een smal, levensgevaarlijk lemmet. Dat mes bevond zich op dit moment ergens in de stad. In een kast, een la, een koffer of een kelder.
“Maar hoe zit het nu met dat verband?” Roger Høibakk staarde moe uit het zijraampje.
“Geen idee”, antwoordde Cato Isaksen. “Maar het kan geen toeval zijn. Er was ook iets op geschreven.”
“Op welke van de twee?”
“Die onder de telefoon lag. Eten. Boodschappen. Het was het boodschappenlijstje dat Cheryl Therkelsen was vergeten toen ze naar het warenhuis CC West gingen. Het kan geen toeval zijn”, herhaalde hij.
“Waarom niet? Die sportschool verspreidt natuurlijk honderden van zulke folders in de stad”, zei Roger Høibakk zuchtend. “Het lijkt verdomme wel of ik verliefd word”, mompelde hij zachtjes.
Cato Isaksen hoorde hem niet. “Ik heb ook gedacht aan het feit dat de vrouwen allebei uit het buitenland komen”, zei hij.
Roger Høibakk draaide zich naar hem toe. “Wat heeft dat nou met de zaak te maken? Daar kan ik me geen enkel verband bij voorstellen. Wat zou dat met de zaak te maken moeten hebben”, herhaalde hij en voegde er vermoeid aan toe: “Ik hoop dat we gauw iets vinden. Dat wijf van Myklebust verdient het.”
Hij draaide het raampje iets omlaag. De wind blies hen gewillig om de oren. “Dat ze net nu verkouden moet zijn. Dat die kleine, stoute bacillen net nu die grote vrouw te pakken moesten nemen.” Hij lachte en ging door met een verhaal over een oom van hem die aan longontsteking was overleden.
In een bijzin vertelde hij dat hij zowaar bij Pia Halvorsen in de smaak was gevallen.
Cato Isaksen draaide zich naar hem toe. “Daar geloof ik niets van.”
“Geloof je me niet?” Roger Høibakk haalde de kam uit zijn broekzak.
“Dat je geen kapper bent geworden, dan zou je de hele dag kunnen kammen.”
Roger Høibakk lachte luid. “Zal ik je eens iets vertellen”, glimlachte hij.
“Liever niet”, zei Cato snel en begon toen ook te lachen.
Niemand deed open toen Cato Isaksen en Roger Høibakk op de vijfde verdieping aanbelden bij de deur, waar de naam Hansen in een zelf gemaakt houten bordje was gegraveerd.
De buurman, een kleine, magere man in een grijze broek met bretels, bevestigde dat Robert Hansen eigenaar was van een sportschool vlak bij het Ullevål-stadion. Hij had hem al een paar dagen niet gezien en wist niet waar hij was. “Hij komt ’s avonds soms erg laat thuis”, zei de man. “En op andere dagen gaat hij de deur niet uit.” Achter hem trippelde zijn vrouw heen en weer, mager net als hij, met ouderwetse krulspelden in het haar. Nu stak ze haar spitse gezicht langs haar man naar voren. “Ik heb het altijd wel gezegd, er klopt iets niet bij die man. Alleen al de vrouwen die hij mee naar huis sleept, van die aanstellerige spierbundels…”
Haar echtgenoot onderbrak haar. “Daar hebben we niets mee te maken, maar hij is wel veel weg.”
Cato Isaksen bedankte hen beleefd voor hun inlichtingen. Terwijl ze terug naar de auto liepen, gonsden de motieven en mogelijkheden de rechercheur door het hoofd. Stel dat Cheryl Therkelsen en Robert Hansen een verhouding hadden gehad en samen haar man uit de weg wilden ruimen? Stel dat Bashir Khan iets had ontdekt? Een gesprek had gehoord, of ergens getuige van was geweest. Of stel dat de sportschool een soort knooppunt was. Misschien dat ze daar allemaal trainden? Cheryl en Kim Khan? Of waren het misschien de slachtoffers die elkaar van de sportschool kenden? Lag daar de oplossing misschien?
Roger Høibakk gaapte luid. “Ik heb honger als een paard”, zei hij. “We gaan op de weg terug even bij een Burger King aan.”
Toen ze in de auto zaten, dook er voor het opengedraaide zijraampje een klein gezicht op. Het was de kleine, tandeloze Lubna. “Dag”, zei ze “ik ken jou wel. Jij bent vanochtend bij ons geweest.” Cato Isaksen knikte. “Wat heb je een mooie fiets”, zei hij terwijl hij het sleuteltje omdraaide.