Massamoordenaar slaat toe in Oslo.’ De krantenkop op de voorpagina van de zaterdageditie van VG trof Cato Isaksen als een slag in het gezicht. Het was dus uitgekomen. Hij kocht de krant toen hij benzine tankte bij de Texacopomp voorbij de kerk van Høvik. De afgelopen maanden zijn in Oslo drie mannen gevonden die allemaal op dezelfde manier zijn vermoord. De politie heeft de zaak tot nu toe niet naar buiten willen brengen …
Cato Isaksen vloekte. Zo gauw hij op zijn werk was, moest hij het hele team voor een spoedbespreking bijeenroepen.
De confrontatie met Sigrid de vorige avond zat hem nog danig dwars. Er was iets vreselijks gebeurd. Dat hij dat had gedaan. Haar geslagen. En toch was het huilende kind het ergste geweest. Het gehuil van het kind had hem de hele nacht achtervolgd. Bente had hem niet kunnen troosten. Hij kon maar niet begrijpen dat hij Sigrid had geslagen.
In de achteruitkijkspiegel keek hij naar zichzelf. Onder beide ogen had hij twee rode krassen. Hij wist niet hoe dit zou aflopen. Misschien was het toch zo dat kwaad met kwaad bestreden moest worden. Hij wist het niet.
Hij reed weg van het benzinestation en vroeg zich af wie de zaak had laten uitlekken naar de pers. Het was altijd hetzelfde liedje. Vroeger of later was er iemand die zijn mond niet kon houden.
De taxichauffeur die Cheryl Therkelsen en haar kinderen op donderdag 13 april naar het opvanghuis voor vrouwen had gebracht, zat in de kamer van Roger Høibakk op hem te wachten. De taxichauffeur was een irritant en verstorend element. Op het moment dat hij hem zag, wist hij dat hij niets met de zaak te maken had.
Hij was 52 jaar oud, reed al meer dan twintig jaar taxi en heette Reidar Nilsen. Een gewone naam, een gewone man. Zo zag hij er ook uit. Grijs, kort haar, getrouwd, twee volwassen dochters. Hij vertelde dat hij zich de vrouw en de twee kinderen nog wel kon herinneren. Het was niet de eerste keer dat hij vrouwen als zij naar het opvanghuis had gebracht. Vrouwen als zij, zei hij. Cato Isaksen voelde het ongeduld onder zijn huid prikken. Hier had hij nu geen tijd voor. De taxichauffeur vertelde dat hij niet met haar had gesproken, maar dat hij zich haar herinnerde omdat ze op Hillary Clinton leek.
“De vrouw van de Amerikaanse president”, legde hij uit. Gerd Andersen kon hij zich vanzelfsprekend niet herinneren. “Maar als u een foto van haar heeft, weet ik misschien toch iets.” De man keek de rechercheur vragend aan. “Ik doe het graag”, zei hij terwijl hij zich voorover boog.
Er klopt iets niet, dacht Cato Isaksen terwijl hij de overbehulpzame taxichauffeur afscheepte.
“Ik heb een collega die hier ook voor verhoor is geweest”, ging de man onverdroten verder. “Heling”, zei hij, “leren jasjes, stereo-installaties en God weet wat nog meer … Ik geloof goddome dat hij heeft bijgedragen aan de oplossing.”