Elsa Bakke werd opgevangen door Aina Wiken. Ironisch genoeg was het bevrijdingsdag, woensdag de achtste mei. Het was negen uur ’s morgens. De vrolijke tonen van muziek op de radio kwamen haar tegemoet. De buurvrouw die haar begeleidde, heette Margunn Nilsen. Ze was stevig gebouwd, van middelbare leeftijd en had een bleke kleur. Ze zoog continu op haar onderlip om maar niet in huilen uit te barsten. “Het is niet de eerste keer, dit hier, begrijpt u”, zei ze, alsof ze last had van plaatsvervangende schaamte. “Ik geloof dat ze minstens een etmaal op de grond heeft gelegen.” Margunn Nilsen zei dat ze terug moest naar Andreas, Elsa Bakkes zoon. Hij kon zolang bij haar blijven. Haar eigen kinderen waren volwassen en de jongen was dol op haar twee kleine hondjes. Ze had een pizza in de diepvries, en zou op weg naar huis een Disney-film huren.
Margunn Nilsen zei dat ze Elsa Bakke het liefst met haar mee naar huis had willen nemen. “Maar het is misschien beter dat ze een paar dagen hier blijft.” Het klonk alsof ze het als een nederlaag beschouwde. En dat was het misschien ook wel.
“Haar man woont tenslotte naast me”, zei ze. “Dus is dat misschien niet zo verstandig. Bij de eerstehulppost stelden ze voor dat ze een paar dagen hiernaartoe zou gaan.” Margunn Nilsen duwde Elsa Bakke vriendelijk voor zich uit. “Ze is als een dochter voor me, begrijpt u”, zei ze terwijl ze haar tranen niet langer kon bedwingen.
“Huil maar niet”, zei Elsa Bakke, terwijl ze vermoeid glimlachte. Ze zette de kleine tas met toiletspullen en ondergoed op de vloer. Ze kreunde toen Aina Wiken haar uit de lichte zomerjas hielp die ze aan had. De pijn in haar heup schoot als kleine, elektrische schokken door haar rug. Het was een wonder dat ze niets gebroken had, had de dokter gezegd. Hij had haar dringend aangeraden haar echtgenoot aan te geven.
Ze miste alleen een tand. Die kon vervangen worden. Frank had verschillende malen naar de wachtkamer gebeld en een bericht achtergelaten dat hij haar graag wou bezoeken als ze dat wilde.
Elsa Bakke liet zich op een stoel zakken en keek om zich heen. Haar longen deden pijn, maar het was goed om de warme lucht in te ademen, die vervuld was van een zware koffiegeur. Ze voelde dat dit een goede plek was om te blijven. Nu wilde ze alleen maar rusten.
Aina Wiken drukte een kussen achter haar hoofd. “Je zegt het maar als je liever op de bank wilt zitten.” Elsa Bakke knikte dankbaar. Een jonge man met een vlassig baardje ging op zijn hurken voor haar zitten en legde zijn hand over de hare. Zijn hand was warm. “Wij krijgen je weer op de been”, zei hij ernstig. Zijn grijze ogen hadden een kracht en een warmte in zich die haar bijna weer aan het huilen brachten. “Er staat gehakt op het menu”, glimlachte hij. “Je moet goed eten. En straks komt de coördinator van het centrum, Sonja Pettersen. Zij zal je over de praktische zaken inlichten. Ze zwemt ook”, verklaarde hij. Hij had een vaag accent in zijn stem. Waarschijnlijk was hij een Deen of een Duitser.
Een kind huppelde langs haar heen. Het kind had blote voeten en een groot boek in de hand.
“Is Margunn weg?” Hugo knikte. “Ze zei nog tot ziens, weet je niet meer?
Elsa schudde voorzichtig haar hoofd. “Nee”, zei ze. “Ik wil dat Andreas bij haar blijft. Later kan hij misschien hiernaartoe komen. Ik zal hier wel een tijdje blijven.”
“Hij kan altijd hiernaartoe komen. Er zijn hier veel kinderen. Ze hebben het hier naar hun zin.”
Elsa Bakke knikte rustig. “Dat hebben ze zeker”, zei ze zachtjes.
Dagmar Løw kwam de kamer binnen. Ze bekeek de nieuwkomer met trieste ogen, maar dwong zichzelf tot een glimlach. De grote vrouw liep door en legde haar hand op de schouder van de jonge vrouw. “We zullen goed op je passen”, knikte ze en streelde haar opbeurend over haar onderarm. “Ik zal je straks je kamer wijzen.”
Elsa Bakke voelde dat haar huid op zijn plaats viel, dat de ruimte in haar borst gevuld werd met warmte. Ze dacht aan de glasscherven, en hoopte dat Margunn eraan zou denken om het echtpaar te bellen dat het servies had besteld. Een verschrikkelijke vermoeidheid overviel haar. Het liefst zou ze zich verstoppen onder het vreemde beddengoed en haar hoofd te rusten leggen in de stilte van het kussen. Ze dacht dat het verkeer haar misschien wakker zou houden. Ze hoorde stemmen in de hal. Brokstukken van woorden drongen tot haar door. “Taxichauffeur … Erg belangrijk.”
Een andere vrouw kwam de kamer binnen. Ze was blond. Elsa Bakke vroeg zich af of zij hier werkte.
De vrouw stelde zich voor, zei dat ze de moeder van het kind was. Ze was één van de cliënten. “De politie staat daar te praten”, zei ze, “buiten in de gang. Ze zijn al twee keer geweest, sinds ik hier ben.” Ze rommelde in een draagtas en haalde een groen breiwerkje tevoorschijn. “Er is kennelijk iets gebeurd met de man van iemand die hier een paar weken geleden geweest is. Ik geloof dat hij is vermoord”, zei ze.
Elsa Bakke knikte ongeïnteresseerd terwijl haar tong automatisch het gat in haar tandvlees onderzocht. Ze boog haar hoofd en dacht aan Frank. Wat zou hij nu doen? Hij was vast depressief. Zat in zijn eigen duisternis, in de leren stoel bij het raam over het water uit te kijken. Zou hij te horen krijgen waar ze nu was?
Vanuit het kamerraam kon je de aanlegplaats van de veerboot zien. Die was net te onderscheiden. ’s Zomers, als de bladeren groot en zwaar waren, zag je alleen maar groen. De veerboot kwam elk uur. De veerboot kwam altijd. Hij zat vast en zeker te wachten tot ze met de veerboot zou komen. Ze kon voelen hoe hij naar haar uit zat te kijken. Ze zoog haar pijnlijke longen vol lucht. Als ze maar niet de verkeerde woorden had gezegd. Haar woede probeerde het altijd van haar verstand te winnen. Als ze de woorden maar achterwege kon laten. Zijn muziek was zwaar, maar hij was een mooie man als hij aan de toetsen zat. In de schemering werden zijn grijze pupillen donkerder. ’s Nachts lag het water daar, eenzaam. Het water haalde adem. Ze voelde het water dat ’s nachts zwart was. Ze wist dat het water met een grote long ademhaalde.