De poema had een besluit genomen. Ze zou de vierde man te pakken nemen. Het was woensdagnacht. Waarschijnlijk had ze een paar uur geslapen. Ze had opgeruimd, haar moeder sliep in de kamer ernaast. Moeder was ten slotte tot rust gekomen. Het ergste was altijd als ze plotseling zichzelf herkende, als het haar duidelijk werd dat ze haar dochter stapelgek maakte. Haar dochter vond het verdriet en de schaamte die dan de overhand kregen, erger dan haar gekte.
Bij het raam tochtte het. De frisse stadslucht, doordrenkt van uitlaatgassen en duisternis, riep de beelden in haar hoofd op. Ze dutte in.
O, wat blafte het kleine hondje op de boekenplank hard naar de boze stemmen. De pop met het grote oog lag achter haar in bed. De pop was koud en kil.
Ze werd wakker. Het blaffende geluid verdween in de kamers. De kamers kwamen naar haar toe, één voor één. Zeilend, dansend, vol lawaai. Ze voelde de sporen in haar mond en deed haar ogen open. De slaapkamer was niet dezelfde. Ze was niet klein, ze was groot. Ze draaide zich vlug om. De pop was weg. Ze had haar alleen maar hierheen gedacht.
Ze bleef met open ogen liggen en voelde dat ze in een andere flat was, niet in de oude witte met de kamers die lawaai maakten, niet in haar eigen, maar in die van haar moeder.
De pop was hier niet. Die zat bij haar thuis in de kast. Ze was zolang bij haar moeder ingetrokken. Dat moest wel, tot tante Edith terugkwam. Als ze terugkwam. Ze huiverde. Tante Edith moest terugkomen. Ze kon het niet lang bij haar moeder uithouden. Moeder stond haar tegen, putte haar uit. In haar moeder herkende ze zichzelf. Het was gemakkelijker te begrijpen wat ze had gedaan als ze naar haar moeder keek. Maar ze wilde het niet begrijpen. Het deed haar vermoeden hoe dicht ze bij een grens was. Ze moest die wetenschap verdringen als ze voor de vierde keer iemand moest doden. Ze had besloten dat het vrijdagmiddag zou gebeuren.
Ze stond op en stommelde rond in het duister dat geleidelijk verdween en grijsblauw van kleur werd. Het aanrecht leek op een colbertjasje met knopen aan de voorkant. De boeken op de planken leken op oude mannen. Met hun ruggen breed en boos naar de kamer gekeerd.