Gerd Andersen was met het eten bezig. Een taaie karbonade lag in de koekepan te pruttelen. Ze gebruikte echte boter. Daardoor hing er een zoete, misselijk makende walm in de kleine flat.
Cato Isaksen had, samen met Randi, de bijeenkomst verlaten en was snel in zijn auto gestapt. Roger Høibakk en Preben Ulriksen reden de andere kant op, naar Majorstua, om met Cheryl Therkelsen te praten. Thorsen en Billington gingen naar Grorud.
Gerd Andersen opende de deur op een kier en keek verwonderd naar de twee rechercheurs. “Hebben jullie hem gevonden?” vroeg ze terwijl ze haar vette vingers aan haar vuile, roze schort afveegde. “De moordenaar? Zijn jullie daarom gekomen?”
Cato Isaksen schudde zijn hoofd. “Nee”, zei hij.
“Er brandt iets aan”, zei Randi en wees de flat in.
Gerd Andersen deed haar schort af terwijl ze snel naar het fornuis liep. Ze riep dat ze maar zolang moesten gaan zitten.
Er lag, zoals te begrijpen viel, een waas van vermoeidheid over het asgrauwe gezicht van Gerd Andersen toen ze uit de keuken kwam nadat ze een raam had opengezet en de pan van het fornuis had gepakt. Ze had een literfles cola in haar smalle hand, waar ze zo hard in kneep dat haar knokkels wit werden. Uit de buffetkast in de hoek pakte ze twee kleine glazen.
Randi en Cato waren in de twee stoelen bij het raam gaan zitten. Cato zat in de afgrijselijke stoel waar mevrouw Andersen tijdens zijn vorige bezoek in had gezeten. “Er is iets wat wij graag willen weten”, begon hij, terwijl mevrouw Andersen cola in de glazen schonk.
“Oef, deze grote flessen zijn behoorlijk zwaar”, zei ze.
“U nam die dag een taxi, nietwaar? Die dag dat u met de trein ging, bedoel ik. Naar Toten.” Gerd Andersens gezicht kreeg een afwezige uitdrukking toen ze de fles met een klap op de vensterbank zette. “Ja, wat is daar mee? Ik kan niet autorijden, we hebben ook geen auto. We hadden daar geen geld voor”, ging ze verder en zuchtte. “Natuurlijk nam ik een taxi.”
Cato Isaksen knikte. “Denk u dat u zich de taxichauffeur nog kunt herinneren?”
“Nee.” De vrouw keek kort en angstig naar de inspecteur. “Heeft hij het gedaan. Denkt u dat hij het was?”
Cato Isaksen schudde gereserveerd zijn hoofd. “Helemaal niet”, zei hij beslist, “maar we moeten met hem praten. Het is heel belangrijk.”
“Tsja, hoe zag hij eruit?” Gerd Andersen pakte een van de smalle eetkamerstoelen bij de tafel vandaan en ging rustig bij hen zitten.
Randi nam een slok van de bruisende cola. “Denkt u dat u zich kunt herinneren of hij oud of jong was?” vroeg ze.
“Hij was niet zo heel erg oud, geloof ik. Maar jong? Nee.”
“In wat voor auto reed hij?” Cato Isaksen keek haar afwachtend aan. “Kunt u zich dat herinneren?”
“Het was een gewone taxi, glimmend, misschien zwart. Of blauw. Nee, donkergrijs, geloof ik”
“Heeft u de taxi telefonisch besteld?”
“Ik ben naar de standplaats gelopen. Er stonden daar drie of vier mensen te wachten. Na een tijdje kwam er een auto. De anderen lieten me voorgaan. Het ging zo snel.”
Cato Isaksen keek haar teleurgesteld aan. “Had ik hem dan van huis uit moeten bestellen?” vroeg ze onzeker.
Hij gaf geen antwoord op haar vraag. “Hebt u met hem gesproken? Hebt u tegen hem gezegd dat u de stad uit zou gaan?” vroeg hij.
Gerd Andersen sloot haar ogen een moment alsof ze het beeld weer wilde oproepen. “Ik geloof dat we geen woord hebben gewisseld”, mompelde ze.