Hij draaide zich in de richting vanwaar het zwakke geluid vandaan kwam. Bleef vol walging naar het bos staan staren. Door het geruis van de boomtoppen heen gleed een ander, ieler geluid door zijn bewustzijn. Hij bleef staan. Zijn oor doorgrondde zijn eigen angst. Zijn hart overstemde het geluid. Hij herkende het als zacht kindergehuil. Misschien alleen maar omdat hij dat zo graag wilde. Het geluid was weer verdwenen, maar kwam in kleine, zwakke brokstukken terug.
Hij rende het bos in, volgde de zwakke resonantie. De spieren in zijn dijen en benen spanden zich. Trokken zich samen om zich vervolgens weer te ontspannen. Zijn spieren duwden hem verder tot ze warm en intens aanvoelden. Ergens bleven zijn voeten in de losse grond steken. Ergens anders liep hij met zo’n vaart tegen een tak aan dat hij zich heel even niet kon herinneren wat hij buiten in het bos deed. Hij herinnerde zich het geluid van zijn slagen op Sigrids lichaam, op haar gezicht, en het geluid van het gillende kind. De wandelwagen die begon te rollen. De gele tulpen in de vaas, en Bentes benen die aan de aardbol vastzaten. Terwijl hij liep werd het bos opnieuw ingelijst. De geur van nat sparrenhout en beschimmelde paddestoelen kwam hem tegemoet. Hij waadde door moerasachtige beekjes. Enkele waren bedekt met oude, doorweekte bladeren. Op een open plek tussen de bomen en bij gebrek aan licht bleef hij een ogenblik verward staan. Het eind van de tijd kwam voortdurend dichterbij. Terwijl hij daar stond, dwong hij zich bij zichzelf naar binnen te kijken om iets anders te zien. Toen wist hij het weer en begon hij opnieuw te rennen.
Dennenbomen en verspreid staande loofbomen vermengden zich met de sparrenbomen. Een dier werd verstoord toen het zich voor de nacht in zijn slaapplaats wilde terugtrekken.
Ik zit achter je, ik zit vlak achter je, dacht hij. Voortdurend dacht hij deze woorden, op de maat van zijn rennende voetstappen. Maar zijn vlees maakte zo’n kabaal dat het geluid van haar lichaam hem niet bereiken kon. Daarom dreef hij zijn snelheid op. Hij spande zijn spieren tot het uiterste in. De spieren in zijn benen deden zeer.
Onder het lopen voelde hij de warmte zich een weg door zijn lichaam graven, hij had het koud. De open plekken tussen de bomen werden groter. Hoe ver was het nog naar de parkeerplaats?
Wat kon je vergelijken met een zoektocht naar een kind? Zijn eigen kind. Wie was híj, dat hij zijn kind aan iets dergelijks blootstelde?
Plotseling was er nog iemand. De donkere schaduw stond doodstil. Hij rende ernaar toe, maar ontdekte dat het een kleine, dikke boom was, ongeveer zo groot als hijzelf.