Sigrid Velde liep op een draf over het trottoir en duwde de kinderwagen voor zich uit. Ze was vijf minuten te laat. Maar al voor ze de laatste hoek omsloeg, wist ze intuïtief dat Cato niet op haar stond te wachten. Ze balde zenuwachtig haar vuist terwijl ze probeerde haar teleurstelling die opnieuw als een zware steen op haar maag lag te overwinnen. Ze begon gewend te raken aan die stenen. Dat deze relatie, waarvan ze zich zoveel had voorgesteld, al zo snel als los zand weggleed. Het was net alsof er iets met Cato was gebeurd. Ze kon er niet precies de vinger op leggen. Ze wist niet precies wanneer de verandering was begonnen. Het probleem was dat ze niet zeker was van wat Cato eigenlijk voor haar voelde. Natuurlijk putte het kind hem uit. Hij werkte te hard. Had een slecht geweten ten opzichte van zijn twee oudste kinderen. Ze begreep het ook allemaal wel.
Voor de zekerheid keek ze nog een keer om zich heen. Ze kon Gard en Vetle niet van de trein halen. Niet vandaag alweer. Dat kon ze niet, ze bracht het niet op om het voortdurend met zichzelf op een akkoordje te gooien. Ze was ook moe. Het voelde net alsof ze steeds opnieuw een hoge bergtop moest beklimmen. Hoe vaak had ze hen al niet van de trein gehaald omdat Cato het niet haalde? Het waren haar kinderen niet. Als ze dan toch kwamen, moest Bente hen zelf maar met de auto brengen. Sigrid voelde hoe haar boosheid op het punt stond alle cellen in haar lichaam te bezetten. Haar matheid en teleurstelling baanden zich een weg door haar lichaam tot ze was vervuld van een verstikkend, triest gevoel. Had ze dit verdiend?
En altijd als ze in deze stemming was, doken de gedachten aan haar ouders op. Scherp en helder zag ze hen voor zich, maar ze kon zich de stem van haar moeder niet meer herinneren. Het was meer dan acht jaar geleden dat ze was gestorven. Zij en haar vader, ze hadden samen een eigen wereldje gevormd. Hij was altijd zo lief geweest. Had altijd alles gedaan om het haar naar de zin te maken. En nu was hij ook weg. Een paar maanden voor de geboorte van Georg was hij overleden. Ze werd opnieuw verdrietig. Ondanks haar 32 jaar voelde ze zich nog steeds niet volwassen. Wist ze niet of de eenzaamheid en het verlangen naar haar ouders ooit zouden verdwijnen. En nu was ze zelf moeder. Ze keek naar het slapende kind. Een warm gevoel ging door haar heen. Wat verdrietig dat haar vader zijn enige kleinkind niet meer had meegemaakt. Wat verdrietig ook voor het kind.
Ze dacht aan het oude zomerhuisje in Krokskogen, het enige wat haar vader haar had nagelaten. Hij had nooit veel geld gehad, had bijna niets bezeten. Hij had een klein huurflatje in Bislett. Het was lang geleden dat ze voor het laatst in het zomerhuisje was geweest. Ze wist dat het pijn zou doen er weer terug te komen. Cato was één keer mee geweest. Hij had het er niet leuk gevonden. Dat was misschien niet zo moeilijk te begrijpen. Het was een klein, oud zomerhuisje met versleten meubels. Het was jarenlang niet geschilderd. Sigrid Velde zuchtte. Ze kon de grijze geur van het zomerhuisje ruiken, proefde de smaak van hout in haar mond. De geur van koffie en de zomer op haar huid. Grote, donkere sparren en een droge bosgrond met metershoge varens, boomwortels en sparrennaalden.
Natuurlijk wist ze, ergens in haar achterhoofd, dat ze onrechtvaardig was tegenover Cato, dat hij niet altijd zelf over zijn tijd kon beschikken. Feitelijk kon hij bijna nooit over zijn tijd beschikken. Wat haar nog het meest angst aanjoeg was dat ze, nu ze zelf moeder was, voor Cato’s twee andere zoons niet meer enthousiasme en warmte kon opbrengen. In het begin had ze zijn jongens niet als een probleem gezien. Ze behoorden tot de wereld van de man op wie ze zo diep en hevig verliefd was geworden. Nu was ze alleen maar moe en had ze genoeg van hen. Al een poos. Haar onverschilligheid was na de geboorte van haar eigen kind geleidelijk aan gegroeid. Ze wist dat ze voor hen nooit zou kunnen voelen wat ze voor Georg voelde. Dat Cato van hen hield, waarschijnlijk net zo veel als hij van hun kind hield, was iets wat haar onbewust veel moeite kostte om te accepteren. En de tijd hielp niet. De tijd schoof het probleem slechts voor zich uit en maakte het groter. Gard en Vetle ruimden nooit hun rommel op, gingen laat naar bed, keken in alle kasten. En ze aten als wolven en maakten een puinhoop van de keuken. Ze vond het vervelend dat ze een plek in het leven van Cato hadden, misschien omdat ze wist dat ze die verschrikkelijke wens om hun vader weer terug te krijgen altijd bij zich droegen. Ze las voortdurend een angstige hoop in hun ogen. Ze haatte wat ze in hun ogen zag. Om het weekend en elke woensdag, het was als een eeuwige straf, alsof ze levenslang had gekregen. En dan Georg die ’s nachts niet meer doorsliep.
Ze duwde de zware deur open en trok de kinderwagen achter zich aan. Toen ze binnen stond, sloeg de geur van chloor haar als een doorzichtig en scherp gordijn tegemoet.
Ze liep naar de telefoon in de hoek en belde het politiebureau waar ze te horen kreeg dat Cato om twee uur ’s middags een spoedklus had gekregen en dat niemand wist hoe lang het zou gaan duren. Spoedklus, Sigrid wist dat dat hetzelfde was als moord. En moord, dat betekende afwezigheid, afwezigheid en nog eens afwezigheid. Ze voelde een grauwe hopeloosheid in haar keel toen ze zich vooroverboog en het dekbedje terugsloeg. Georg sliep en ze tilde hem voorzichtig op. Toen hij wakker werd, begon hij zachtjes en klaaglijk te huilen. Hij leunde met zijn ronde hoofdje tegen het kuiltje in haar hals en viel weer in slaap. Hij had de leeftijd dat geen enkel lichaamsdeel meer klopte. Zijn hoofd was te groot, zijn armen te kort, zijn voeten nog steeds piepklein.
Ze pakte de tas met babykleren en handdoeken, betaalde en liep naar de damesgarderobe om zich om te kleden.
De vloer van de garderobe was betegeld, glad en koel. In een glimp van ontzetting zag ze hoe het zachte hoofdje van Georg tegen de vloer kapot zou slaan als ze hem zou laten vallen. Ze proefde een akelige, ijzerachtige smaak in haar mond toen ze hem op de aankleedtafel legde en uitkleedde. Twee meisjes van een jaar of tien die zich verderop stonden uit te kleden, hadden de slappe lach.
De deur van de garderobe ging open en er kwam een vrouw binnen. Sigrid knikte voorzichtig, ze had haar eerder gezien. Ze had iets vaag bekends. Sigrid had zich dat niet eerder gerealiseerd. De vrouw had nooit een kind bij zich, ze zwom slechts aan de lange kant van het bad heen en weer zonder ook maar een blik te werpen op al die jonge moeders en die ene vader die er altijd waren.
Plotseling wist Sigrid wat er zo bijzonder aan de vrouw was. Ze had iets wat haar aan zichzelf deed denken. Het magere lichaam, de platte borsten. Niet dat ze echt op elkaar leken, maar het was iets met hun kleuren, met hun houding en bewegingen. Als ik een zus had gehad, zou ze er zo uit kunnen zien, dacht Sigrid.
Ze tilde Georg op, die weer was gaan huilen en voelde hoe hij haar omlijstte. Ze was een schilderij, en het vlezige witte lijfje van de baby was de lijst om het schilderij.