Donderdagavond laat ging de telefoon. Bente schrok, voelde een rilling van angst langs haar ruggengraat gaan. Gard was nog steeds niet thuis. Zou er iets met hem zijn gebeurd?
Het was Cato. Hij zei dat hij iets naders wilde afspreken voor het weekend. Er trok een akelig gevoel door haar heen. Ze zei niets en kreeg een droge mond. Beelden van hun ontmoeting bij het meer een week geleden, rezen als een muur omhoog.
“Ik kom morgenmiddag om een uur of vijf, direct uit mijn werk”, begon hij dapper. Ze begreep dat ook hij het moeilijk vond om gewoon te doen na wat er was gebeurd. Ze hoorde het aan zijn stem. Daarin klonk een onzekere, koele ondertoon door.
Ze kon niet antwoorden, wist niet welke woorden ze moest kiezen. Ze bleef naar haar eigen gezicht in de spiegel staren. In haar hals verschenen rode vlekken. Ze ontmoette haar eigen kille blik.
“Ben je daar nog?”
“Ja.”
“Ik kom om een uur of vijf” herhaalde hij. “Is dat goed?”
“Ja, prima. Dan heb ik mijn spullen gepakt”, zei ze snel, als om te benadrukken dat er niets was veranderd. Maar ze wisten beiden dat alles was veranderd. Dat dat ook zo zou blijven.
Na een tijdje vroeg hij of de jongens nog iets hadden gezegd.
Bente zuchtte diep. “Hoe bedoel je?”
“Nee, ik bedoel, vinden ze het goed dat ik bij hen kom?”
Het duurde even voor ze antwoord gaf. “Gard wil niet dat je komt”, zei ze, “maar ik heb gezegd dat wij dit hadden besloten. Als jij het goed vindt, kook ik en eet samen met jullie voor ik wegga.”
Bente voelde Cato’s onbehagen, niet vanwege het eten, maar omdat Gard niet wilde dat hij zou komen.
“Hij weet zich niet goed raad, je moet hem een beetje tijd gunnen.”
Op dat moment hoorde ze zijn sleutel in het slot. De jongen keek verrast naar zijn moeder aan de telefoon. Toen het tot hem doordrong dat ze met zijn vader sprak, liep hij demonstratief de trap op naar boven, zonder haar aan te kijken. Hij gooide de deur van zijn kamer achter zich dicht.
“Ja, ja, ik begrijp het wel”, zei Cato, en probeerde onaangedaan te klinken.
Bente zou willen vragen wat Sigrid had gezegd, of zij het eens was met de nieuwe regeling. Maar ze vroeg het niet. Natuurlijk was Sigrid het er niet mee eens.
“Moet ik nog iets meenemen, het een of ander?”
“Nee, geen idee, ik heb brood en melk en er is nog wat beleg. Jullie kunnen morgen wel boodschappen doen.”
“Goed”, zei hij en maakte een eind aan het gesprek.
Nadat ze de hoorn erop had gelegd, had ze het gevoel dat ze dit al eens eerder had meegemaakt. Precies hetzelfde. Hetzelfde akelige gevoel van weemoed. Dezelfde trieste opwinding, de piepkleine, ontluikende vreugde die elke keer weer in een donkere deken werd gesmoord. Dat gevoel bleef haar de hele avond bij. Steeds weer probeerde ze het gevoel te verdringen. Ze ging niet naar boven om Gard welterusten te wensen. Ze stofzuigde de kamer. Haar spiegelbeeld, in het zwarte raam, verstoorde haar. Steeds weer moest ze naar zichzelf kijken.
Later sneed ze het vlees in dobbelstenen en maakte een stoofschotel. In het keukenraam zag ze dat een glimlach haar gezicht openbrak. Dat maakte haar bang, want ze verheugde zich erop dat hij zou komen.
De volgende dag dekte ze de keukentafel voor vier. De borden leken met bloemen versierde ogen, die haar met hun glanzende oppervlak minachtend aanstaarden. Toen de geur van bruine saus de keuken vulde, ging ze naar boven. Ze stopte een warme trui, ondergoed en een rok in een tas. Die tas had ze twee jaar geleden met kerst van Cato gekregen. Hun laatste kerst. Ze haalde haar toiletspullen uit de badkamer, de tandpasta liet ze staan. Opeens schoot haar iets te binnen. Waar moest Cato slapen? In het tweepersoonsbed? Zou hij dat willen? Wilde zij dat?
Ze besloot dat zij dat niet zou uitmaken. Dat moest hij zelf maar bedenken.
Ze liep de kamers van de jongens binnen. Eerst die van Gard. Ze kon een grauwe eenzaamheid aan de kamer aflezen. Die had zich vastgezet op de muren, op de voetbalposters, in het doorzichtige vierkant van het raam. De spullen waren dezelfde als voor Cato’s vertrek. Maar de spullen hadden een ander geluid, een andere kleur gekregen. De spullen waren van vorm veranderd. De kussens lagen op een andere manier. Het moest voor Gard anders zijn om hier nu binnen te gaan en de deur achter zich te sluiten. Ze zag hem voor zich, voelde zijn pijn die haar trof als een kleine donkere speer. Het patroon op de sprei was veranderd. Blauwe strepen met beige tussenruimtes. Op de een of andere rare manier sprongen de beige vlakken nu het meest in het oog.