De bomen hadden lange vingers die haar probeerden te pakken. Enkele raakten het zachte hoofd van het kind en bezorgden hem kleine pijnscheuten. Hij begon nu echt te huilen, niet meer zachtjes en zeurend, maar uit volle borst. Dat kwam niet alleen door de pijn, maar ook door de angst. Hij wist niet wat dat was.
De moordenaar mompelde geïrriteerd tegen het kind. “Ssst, niet huilen. Ssst.” Ze hield hem stevig en ruw tegen haar lichaam geklemd, terwijl ze zocht naar plaatsen om haar voeten veilig neer te zetten. Het hart van het kind hamerde bang en breekbaar tegen haar borst.
Een puntige tak boorde zich in haar dijbeen en scheurde de stof van haar broek kapot. Ze haalde geen adem en dacht niet na, voelde geen – pijn. Voelde alleen het bonzen van haar hart. Wat had ze gedaan? Wat had ze eigenlijk gedaan? Als een donderslag bij heldere hemel besefte ze opeens dat er iets niet helemaal in orde met haar was. Maar dat wilde ze niet zien. Dat had ze al die jaren niet willen zien. De erfzonde. Een mens met een zwart hart. Haar geheugen kwam haar inzicht te hulp. Ze probeerde het met haar verstand van zich af te zetten, maar haar hart bonsde onverdroten verder.
Ze bleef staan. Het lemmet van het mes was in haar huid gedrongen. Ze legde het kind vlug op de grond en trok het mes uit haar broeksband. Het lemmet was warm.
Het kind lag op zijn rug in de vochtige, duistere kou. Hoog boven de toppen van de bomen was de hemel een nuance lichter.
Ze tilde hem weer op, nog steeds met het mes in haar ene hand. Zo kon ze het een heel eind volhouden.
Achter haar moeders afwezigheid lagen de afdelingen en de gevaren en het lawaai en de onware waarheid. En de dame van de wasserij was bang voor haar moeder geweest, maar haar moeder werd door de politie opgepakt en weggevoerd. De erfzonde. Een mens met een zwart hart.
Ze liep tegen een spinnenweb op, kreeg het over haar mond heen. Het plakte aan haar gezicht en aan het gezicht van het kind vast.
Het kind voelde de draden in zijn gezicht, maar wist niet hoe gemakkelijk het was voor een mens om kapot te gaan. Hij dacht dat hij veilig in zijn lichaam zat, hoewel het lawaai om hem heen hem bang maakte. Hij wist niet anders. Kon niets anders weten. Hij voelde niets anders dan zijn eigen lichaam.
Zij wist: het waren slechts haarfijne marges. Niet meer dan een ademhaling, tussen leven en dood. Er is heel weinig voor nodig; een mes, een afgrond, een gelaatsuitdrukking, glas, inkt, granaat, steen, water, of een zieke geest die hunkerde naar haat.