“Ik ben een haas.” Sigrid lachte. “Het is echt waar” ging ze verder. “Ik heb hulp gekregen om mijn krachtdier te vinden. Ik moet beter bekend raken met de identiteit van de haas. Zijn positieve eigenschappen ontdekken. In elk geval loopt hij snel en huppelt vlug de weg over”, lachte ze.
Hij moest lachen. Ze was zo grappig.
“Ik ga morgen naar Asker.” Hij haastte zich om dat te zeggen, nu ze in een goed humeur was.
“Morgen?”
“Ja.”
“Maar je bent er toch vorig weekend geweest.”
“Ik kom ’s avonds terug”, zei hij en voegde er verontschuldigend aan toe dat er iets met Gard aan de hand was.
“Wat is er met hem?”
Hij zuchtte. “Het gaat niet zo goed met hem.”
Dat wist ze wel. Iets in zijn stem deed haar een eind maken aan het gesprek. Hij draaide zich op zijn zij, bleef met zijn rug naar haar toe liggen. Zij legde haar arm van achteren om hem heen en kriebelde hem op zijn borst. Beet hem in zijn oorlelletje en blies warm in zijn oor. “Ik ben een dier.” Ze liet haar tanden zien.
“Een haas heeft toch geen tanden?” Hij glimlachte en draaide zich om. Sigrid ging op haar rug op bed liggen. Onder de stof van haar nachtpon kon hij vaag de vlek van het haar tussen haar benen onderscheiden.
“Ik ga overigens dit weekend weg”, zei ze plotseling, “dus het geeft niet dat jij naar Asker gaat.”
“O?”
“Mmm.” Ze kwam half overeind en leunde op haar elleboog. “Ik ga naar het zomerhuisje toe. Ik neem Georg mee.”
“Alleen?”
“Nee.” Ze schudde vlug haar hoofd. “Met Sonja en Aina. Sonja, waar ik over verteld heb … die van dat sjamanisme … Ze is psychiater. Geeft van die cursussen weet je, in zelfontplooiing. Ik ken haar niet zo goed, maar ze is anders. Ik mag haar wel.”
“O”, zei hij en voelde een steek van herkenning.
Ze onderbrak zijn gedachtengang. “Ik ga mijn schreeuw vinden.” Ze lachte. “We vertrekken zaterdagmorgen.”