Bente had over zijn kind gedroomd. Het was een mooie droom, die de gedachten van afgelopen vrijdag in het trappenhuis uitwiste, de wens om het kind te verdrinken. Door de droom voelde ze dat het kind ook een deel van haar was. Ze droomde maar drie lijnen: het kind, de man en de vrouw. Eerst herkende ze niemand. De man en de vrouw waren vreemden. Het was het kind dat ze herkende. Uiteindelijk begreep ze dat het Cato’s kind was. De vrouw was ze zelf. De man was Cato.
In de droom had ze doodstil met het kind in haar armen gezeten. Hij had met verwonderde ogen naar haar opgekeken. Ze genoot van zijn gewicht, het herinnerde haar aan haar eigen kinderen.
Ze had nog een lijn gedroomd. Over de kus. Ze had het kleine kind gekust. En het kind veranderde in Gard en Vetle.
Ze zat thee te drinken aan de keukentafel. Dagbladet lag opengeslagen voor haar. De droom zat nog als een lauwe warmte in haar lichaam. De jongens waren buiten. Cato was aan het werk. Cato zou terugkomen. Niet vandaag, niet morgen. Maar hij zou terugkomen. Voorzichtig zouden ze weer iets opbouwen. Niet alleen voorzichtig, maar solide en anders. Ze zouden niet opnieuw beginnen, ze zouden beginnen.
Ze merkte hoe haar ziel tot rust kwam. Alsof er een wieg in haar hoofd zat. Alsof haar ziel een kind was dat te rusten werd gelegd voor de nacht.
De oude mensen raakten haar niet meer op dezelfde manier. Ze was niet een van hen. Wilde niet een van hen zijn. Ze zou doorgaan met leven. Ze moesten alleen achterblijven in de lange, reukloze gangen.
Bente Isaksen stond op en spoelde haar theekopje onder de kraan om. Ze vouwde de krant op. Ze had een jurk gezien, een gewaad bijna. Rood, met een blauw patroon langs de zoom en rond de mouwen. Die zou ze passen. Ze zou haar kast opruimen. Het oude, dat ze niet langer wilde hebben, zou ze inpakken. Er werden voortdurend inzamelingen voor Bosnië gehouden. Of ze kon het bij het Leger des Heils in Sandvika afgeven, maar eerst zou ze de rode jurk passen. Als die de goede maat had, als die haar niet dik zou maken. Als de kleur goed paste bij haar haar en huid.
Toen ze onderweg was, dacht ze aan de droom. Die was het dekbed in de wieg. De wieg zat in haar hoofd. In de wieg lag de angst die probeerde om in slaap te vallen.