Sigrid Velde, Aina Wiken en Sonja Pettersen zaten in Sonja’s grijze Golf, op weg naar Sollihøgda. De kofferbak was volgepakt met rugzakken met kleren en plastic tassen met etenswaren. Een grote, blauwe Adidas-tas lag bovenop.
“Het is nog wel een stukje lopen”, zei Sigrid. “En het pad is vast erg nat.”
“We moeten vast wel twee keer lopen, minstens”, lachte Aina.
Georg zat vergenoegd te brabbelen op de achterbank, waar hij zorgvuldig naast zijn moeder zat vastgegespt. De shockerende gebeurtenissen van de vorige dag had hij in de loop van de nacht waarschijnlijk van zich af geslapen. Het landschap trok aan de raampjes voorbij.
Sigrid dacht dat hij er wel overheen zou komen. Zelf was ze ook weer tot rust gekomen. Ze was pas om drie uur ’s nachts in slaap gevallen, maar voelde zich nu verrassend goed in vorm. Ze had de beide anderen niet verteld wat er was gebeurd. Misschien zou ze dat vanavond doen.
De schok en de klappen hadden haast aangevoeld als ontmoetingen met een vriend. De gedachten die ze van tevoren had gehad, de sluipende argwaan. Het gevoel dat alles niet was zoals het zou moeten zijn. Dat was nu bevestigd, en het voelde merkwaardig genoeg aan als een opluchting. Het was niet dat ze zich niet verdrietig voelde. Ze was verdrietig. Meer dan dat, ze was gebroken. Maar de onzekerheid had haar van binnenuit opgevreten. Wanneer ze eraan terugdacht, voelde het alsof ze voortdurend had gevochten, en ze wist dat ze nooit een kans had gehad om te winnen. Nu wilde ze alleen maar rust. Het moeilijkste was misschien wel dat ze inzag dat ze zelf ook schuld had.
“Wat is het hier mooi.” Sonja keek naar het landschap onder hen. Het meer in de diepte, de heuvels en de bergen op de achtergrond.
“Wacht maar tot we op de Dronningvei komen”, zei Sigrid.
“Ik ben jaren geleden eens met de kabelbaan naar boven geweest”, zei Aina. “Ik kan me het akelige gevoel om daar hoog boven de steenhopen te bengelen nog herinneren.”
“Die is opgeheven …” Sigrid trok haar schouders op, “al jaren geleden. Ik kan me het jaartal niet herinneren.”
Georg deed zijn ogen dicht en viel in slaap. Sigrid legde haar hand over zijn kleine handje. Ze deed zelf ook eventjes haar ogen dicht. Voelde de vermoeidheid van de afgelopen nacht over haar gezicht glijden. Hij had haar geslagen. Hij had haar hard geslagen. Zij op haar beurt had hem geschopt en in zijn gezicht gekrabd. Ze deed haar ogen weer open. Keek naar de twee vrouwen voor haar, zuchtte en voelde haar mondhoeken vertrekken door een opkomende huilbui.