Op vrijdagochtend waren de rechercheurs terug op de plaats van het misdrijf. Bergliot Behrens was deze keer beduidend minder vriendelijk. “Ik wil liever nergens bij betrokken raken.” Haar glimlach was vals. “Gisteren heb ik met mijn dochter gesproken en ze zei dat ik aan mezelf moest denken en nergens bij betrokken moest raken. Ik blijf hier immers wonen.” Ze glimlachte niet meer.
“Wat bedoelt u daarmee?” vroeg Cato Isaksen terwijl hij beleefd bedankte toen ze vroeg of ze vandaag ook zin hadden in een kopje koffie met koninginnenbrood. Alleen al de gedachte aan het droge koninginnenbrood dat ze hem twee dagen eerder had geserveerd en dat toen al oud was geweest, bezorgde hem kippenvel.
“Mogen we even gaan zitten?” vroeg Roger Høibakk. Hij voegde er snel aan toe dat het slechts om een tweede zogenaamd informeel verhoor ging, een gesprek.
Het zware bordeauxrode gordijn was zorgvuldig voor de ingang naar de kleine huiskamer getrokken. “Als u er geen bezwaar tegen hebt tenminste”, ging hij verder terwijl hij langzaam het gordijn opzijschoof. “We kunnen u natuurlijk met alle plezier voor een officieel verhoor op het bureau oproepen als u dat liever hebt.” Cato Isaksen ergerde zich aan de overdreven beleefde toon waarmee Roger Høibakk de oude dame toesprak. Hij vond niet dat ze dat verdiend had. Hij had het gevoel dat ze zich anders voordeed dan ze was en dat ze probeerde een bepaalde rol te spelen, maar hij kon er niet precies zijn vinger op leggen.
Het was zonneklaar dat de informele aanpak Bergliot Behrens’ voorkeur had. Ze was meteen een stuk meegaander. Ze gingen op dezelfde plaatsen zitten als de vorige keer. De lange, vaalgroene bank zat ongemakkelijk zacht. Cato Isaksen liet zijn blik rusten op het stof dat in de streep zonlicht naast het zware fluwelen gordijn danste. De meubels waren oud, maar niet zo oud dat ze er mooier van werden. De hele kamer had iets vermoeids. Een oude krantenfoto van twee mannen voor een palm zat achter een bruine, verschoten lijst. Hij keek naar de voorwerpen op de secretaire. Prullaria. Een glazen lam met een blauw strikje, een porseleinen beeldje dat een dame met paraplu in een lange, gele jurk voorstelde, een mandje met verdroogde bloemen die waarschijnlijk op een droogboeket moesten lijken. Cato Isaksen nam de oude dame op. Ze leek moe. Plotseling kreeg hij het vage gevoel dat er iets in de kamer ontbrak. Hij kon niet zeggen wat, als het al iets was. Zijn ogen gleden over nog meer porseleinen beeldjes op het kleine, ronde tafeltje naast het televisietoestel. Ze waren bedekt met een laagje stof. Hij zag de familiefoto’s aan de muur, de stapel met oude tijdschriften op de lage boekenkast. Wat had Bente ook weer gezegd toen ze hem op die avond twee jaar geleden de deur uit zette omdat ze had ontdekt dat hij een verhouding met Sigrid had? “Jij hebt geen intuïtie”, had ze gezegd. “Zonder intuïtie ga je dood.” De woorden waren in zijn hersenen blijven malen. Nu zat hij hier op deze rottige bank en voelde intuïtief dat er iets in de overvolle kamer ontbrak. Hij had zich wat Bente die keer had gezegd aangetrokken. Ze had een haast abnormaal sterke macht over hem gehad. Dat had hij veel later pas begrepen. Sigrid zei dat ze het altijd had geweten. Hij was zo vol van haar. Net alsof hij geen zelfstandig mens was. Vreemd was dat, aangezien Bente allesbehalve machtswellustig was. De zwaarte van het leven van alledag had hem bijna geknakt. In het begin was het een opluchting dat hij het allemaal achter zich had gelaten, het was alsof hij probeerde van zichzelf weg te vluchten, maar nu … Hij had de grauwe leegte niet eerder zo sterk gevoeld. Het joeg hem angst aan.
Moe schoof hij naar achteren tegen de rugleuning. Roger Høibakk vroeg Bergliot Behrens of haar sinds de vorige keer nog iets te binnen was geschoten. Cato Isaksen zag dat de oude dame zeer beslist het hoofd schudde. “Nee”, zei ze met haar saaie, lage stem. “Ik heb niets toe te voegen.” Zelf kostte het hem moeite om het beeld van Bente van zich af te zetten. Hij was moe en ongeconcentreerd. Georg en de doorwaakte nacht, de zwijgende aanklacht waar Sigrid voortdurend mee rondliep. Zijn slechte geweten ten opzichte van zijn oudste zoons. En het beeld van Bente dat hem steeds vaker verstoorde. Haar mollige lichaam. Haar vierkante, vormeloze benen. De zachtheid van haar dijen en bovenarmen, de boog van haar schouderbladen naar haar nek, haar korte blonde haar boven de sterke nek. En haar gezicht, dat lieve gezicht met de glanzende, vochtige ogen en de donkere, aangezette wenkbrauwen en wimpers.
Cato Isaksen deed zijn best om zijn gedachten van zich af te schudden. Hij keek naar Bergliot Behrens die treurig in dezelfde stoel zat als de vorige keer. Haar gezicht vertoonde sporen van slaapgebrek. “Wat bedoelde u eigenlijk toen u zei dat zij het net zo goed had kunnen zijn, Cheryl Therkelsen bedoel ik?” vroeg hij terwijl hij verbazing of nervositeit bij de oude dame probeerde te bespeuren.
“Ik bedoelde eigenlijk niets bijzonders”, antwoordde ze koortsachtig, ze streek met haar klauwachtige handen over haar onderarmen. Ze maakte een verschrompelde, stoffige indruk. Plotseling voelde Cato Isaksen zich milder gestemd. Op haar schouders lagen een paar grijze haren, enkele broodkruimels en iets wits dat op zout leek. “Wat bedoelde u daarmee?” vroeg hij opnieuw met nog rustiger stem. De vrouw keerde haar gezicht af. Roger Høibakk zuchtte en haalde zijn kam uit zijn broekzak. De oude vrouw sloot haar ogen.
“Het enige wat ik kan zeggen, is dat hij niet zo’n aangenaam mens was. Hij groette de buren nooit, mij ook niet. Maar ik wil er verder niet over praten. Het is niet goed voor me. Ik kan het niet. Ik ga verhuizen als jullie me niet met rust laten. En van een verhoor op het politiebureau kan geen sprake zijn. Ik heb niets verkeerds gedaan.”