Na de lunch kwamen de rechercheurs bijeen op de kamer van Ingeborg Myklebust. Cato Isaksen, Roger Høibakk, Randi en Thorsen en Billington.

Ingeborg Myklebust was nog steeds verkouden en ze sprak door haar neus. Haar huid was papierachtig bleek. Ze zei dat ze zich beter voelde. “Robert Hansen”, ze keek afwachtend naar Billington, “vertel op.”

Thorsen en Billington waren van de verkrachtingszaken afgehaald. Het onderzoek naar het lijk in het Sognsvann was bijna afgerond. Alles wees op een familietragedie. De rechercheurs hadden zojuist het verhoor van Robert Hansen afgesloten.

“Ik geloof er niets van”, zei Billington, terwijl hij over de tafel naar voren leunde. “Robert Hansen leek me oprecht verbaasd over de hele kwestie. Hij is te onintelligent om een goede toneelspeler te zijn.”

“Dus je denkt dat dat met die folders puur toeval is?” De hoofdinspecteur zocht de blik van Cato Isaksen.

“Ja”, zei Billington beslist.

Cato Isaksen keek vragend naar Bjørn Thorsen. “Ik ben er nog niet zo zeker van”, zei hij. “Op mij maakt de man de indruk dat hij iets verbergt. Hij is in elk geval sterk genoeg om de moorden te hebben gepleegd. Hij weet iets van anatomie, weet waar hij met een mes moet steken. Maar we hebben niets om hem vast te houden. Geen van de betrokkenen staat in de archieven van de sportschool.”

“Ze kunnen natuurlijk zijn gewist”, zei Randi zachtjes.

“De moorden moeten zijn gepleegd door iemand die weet hoe je een mes gebruikt”, zei Ingeborg Myklebust.

“Er zijn twee met de hand geschreven papiertjes die indiceren dat er een verband tussen de twee zaken is”, zei ze, “en tot nu toe hebben we alleen maar die briefjes. En de manier waarop de moord werd gepleegd. Dat is het enige wat we weten. Dat is voorlopig ons enige concrete houvast.”

“Zolang er tenminste niet nog een of twee soortgelijke moorden worden gepleegd”, onderbrak Roger Høibakk haar.

“Zeg dat niet. Laten we hopen dat het bij deze twee blijft”, zei de hoofdinspecteur. “Het belangrijkste is dat we geen details over het hoofd zien. Ik heb gehoord dat je tijdens het verhoor van Cheryl Therkelsen een prima bijdrage hebt geleverd”, zei Ingeborg Myklebust tegen Randi.

Randi knikte voorzichtig. “Ja, dat klopt”, zei ze zelfverzekerd.

Cato Isaksen dacht eraan dat ze ook bij Sonya Khan een steun was geweest. “Randi blijft er vanaf nu bij”, constateerde hij.

“Svend Ivar Therkelsen wordt dinsdag 30 april om één uur op Vestre Gravlund begraven. Jij gaat er zeker heen, Cato?”

Hij knikte bevestigend.

“Ik wil, zoals gezegd, dat je er bij blijft, Randi, graag in een actievere rol”, voegde Ingeborg Myklebust eraan toe. “Ze leert hier veel van”, zei ze tegen Cato Isaksen. “En jullie hebben alle hulp die je kunt krijgen wel nodig. Want”, voegde ze er op besliste toon aan toe, “ik wil binnenkort resultaten zien. Dit is een kwalijke zaak, een zaak waarin we absoluut vooruitgang moeten boeken.” Na een korte pauze herhaalde ze dat ze resultaten wilde zien.

Cato Isaksen sloeg zijn blik neer, maar richtte zijn ogen daarna snel op een punt hoog aan de wand. Hij weigerde de woorden als kritiek op te vatten. Wist ook niet of ze als kritiek waren bedoeld, maar hij meende een hatelijke ondertoon te bespeuren. En er was nog iets anders met Ingeborg Myklebust aan de hand. Haar verachting. Hij ging ervan uit dat haar verachting mannen in het algemeen gold. Misschien klopte zijn indruk niet, maar de manier waarop ze haar ondergeschikte behandelde, had iets laatdunkends en hij ergerde zich daar mateloos aan. Het was iets in haar gezicht. Heel even maar, in een onderdeel van een seconde, was er iets van haar ogen naar de onderkant van haar gezicht gegleden. Maar hij had het herkend. Als in een visioen wist hij dat ook Sigrid dat duidelijke teken soms in haar blik had. Vrouwelijke verachting, die het zelfvertrouwen van iedere willekeurige man kon vermorzelen. Vrouwelijke laatdunkendheid. Zijn moeder had dat gif ook bij zich gedragen. Hij kon zich nog brokstukken van gesprekken herinneren als ze ’s middags aan tafel zaten toen hij klein was. Hij haatte zijn vader omdat hij zijn moeder, ook al was het maar in piepkleine, vage bewoordingen, over zich heen liet lopen.

Ingeborg Myklebust vroeg Cato nog even te blijven zitten toen de anderen weer aan het werk gingen. Roger Høibakk en Bjørn Thorsen zouden naar het opvanghuis gaan om te kijken of de informatie die Cheryl Therkelsen had gegeven klopte, en om een beetje rond te kijken. Zelf wilde hij naar Ryen om met Ahmed Nabil, de vriend van Bashir Khan te gaan praten.

Ingeborg Myklebust schoof wat papieren heen en weer en sloeg haar benen met de bruine schoenen over elkaar. Ze vouwde haar vingers met de rood gelakte nagels, zette toen de vingertoppen tegen elkaar aan en vroeg hem daarna plompverloren of hem soms iets dwarszat.

Dat was niet de vraag die hij had verwacht. Ze was nu bijna twee jaar zijn chef, maar hij had altijd het idee gehad dat hij haar kon inschatten. Tot op dit moment. De woede laaide onmiddellijk in hem op. Viel elke spier van hem aan, vulde de kleinste cel.

Ingeborg Myklebust droeg een laag uitgesneden zwarte blouse en een geelgeruite rok. Als ze iets op hem had aan te merken, had hij liever dat ze daar rond voor uitkwam. En niet van die vage toespelingen maakte. De zwarte blouse benadrukte de bleekheid van haar gezicht. Ze werd oud. De rimpels in haar hals waren duidelijk zichtbaar.

“Nee”, zei hij. Er zat hem niets dwars. Dit was een moeilijke zaak, hij deed zijn best.

“Daar heb ik het niet over.” Ingeborg Myklebust zuchtte zachtjes, “ik zeg niet dat je je werk niet goed doet. Het is alleen dat je…” ze zocht naar het juiste woord. “Dat je zo’n uitgebluste indruk maakt”, zei ze rustig, na een korte pauze. “Ik vroeg me af of ik iets voor je kon doen”, zei ze, haar hand, bij wijze van gebaar, voor zich op tafel leggend.

“Nee”, zei Cato Isaksen en hij stond snel op. Hij schoof zijn stoel hard onder de tafel. “En ik wil je vragen mijn privé-leven met rust te laten en me niet als een snotaap te behandelen”, zei hij woedend, met grote passen de kamer verlatend. Hij smeet de deur achter zich dicht.

In alle staten, en vernederd op een manier die aan hem vrat, pakte hij zijn colbert en vertrok zonder te zeggen waar hij naar toe ging, zonder iemand mee te nemen. Alles spookte door zijn hoofd. Zijn binnendringen in de mondholte van Bente. De jongens, Georg die huilde, de zachte hals van Bente, de onderzoekende ogen van Sigrid, de zwarte wanhoop van Kim Khan, het bloedpatroon op het overhemd van het lijk. Zijn hoofdpijn. De onrust. De vernederende houding van de hoofdinspecteur.

Hij daalde af door het lichaam van het politiehuis en wandelde door de grote glazen muil van het gebouw naar buiten. Haastig liep hij via Grønland naar het dichtstbijzijnde metrostation. Daalde de stenen trappen af. In zijn hele lichaam gonsde het. Alles gonsde. Hij voelde dat zijn lid weer stijf was geworden. Van haat. Hij begreep de verkrachter. Hij haatte Ingeborg Myklebust. Wat was het toch godverdomme dat al die vrouwen voortdurend meenden te zien? Hij liep zonder het te willen tegen een tienermeisje op. Een moeder met een kinderwagen gleed vlak voor zijn neus langs. De mensen haastten zich voort. Hij moest zich inspannen om uit te vinden welke metro hij moest hebben. Was het de Bergkristal, of toch niet? De vochtige, koele lucht in de tunnel zorgde ervoor dat hij zich concentreerde.

Ahmed Nabil werkte op het rangeerterrein van de metro in Ryen. Cato Isaksen had eerder gebeld en gehoord dat hij de hele dag in de washal aan het werk zou zijn.

De mensen in de metro zaten voorjaarsbleek op de versleten banken. Hun gezichten vertoonden zich als een gevlekt patroon. Wat waren ze lelijk. De kleuren van hun kleren, hun bleke huid, hun piekhaar. Hij dacht aan zijn moeder die het haar van haar ouders had bewaard. In bijeengebonden bundels in plastic tassen in de kelder. Weerzinwekkend, oud, dood haar.

Een wit affiche met een gedicht hing naast de metroroutes. Hij verplaatste zijn blik naar het raam. Zag huizen langsflitsen en hoe de wolken op de daken rustten.

In Ryen stapte hij uit. Het rangeerterrein lag vlak bij het station. Hij vervoegde zich bij een klein kantoor en kreeg daar te horen dat Nabil een wagon aan het schoonmaken was helemaal achter in de washal.

“U kunt er rustig naartoe gaan als u met hem wilt praten”, zei een oudere man achter een glazen raam, terwijl hij zijn sterke bril afzette. Hij had een ouderwetse, blauwe stofjas aan. Hij deed hem denken aan de oude conciërge op de school in Sinsen. Conciërge Olsen, een man waarachter je je kon verstoppen. Hij herinnerde zich de grote stookketel in zijn kelderkantoor. In geval van nood kon je je boterham bij hem opeten, kon je je daar verstoppen als je een sneeuwbal in je oog had gekregen. En dan die hitte, die stekende, gele hitte van de grote, grijze stookketel.

Ahmed Nabil bevond zich inderdaad in een metrowagon achter in de koele, vochtige washal. De deuren stonden open. Het rook er scherp naar creosoot. De Algerijn was niet blij met het bezoek, het was duidelijk dat hij al begreep wie Cato Isaksen was voor hij zich had voorgesteld. Cato Isaksen had zijn strafblad gecheckt. Het was niet helemaal vlekkeloos, maar bevatte ook geen ernstige vergrijpen. Geen geweld, twee autodiefstallen en één keer aangetroffen in het bezit van één gram hasj. De week nadat zijn vriend dood was aangetroffen, was hij een paar keer opgeroepen en grondig verhoord. Een autodief kon natuurlijk ook andere slechte kanten hebben. Maar het was zeer de vraag of een autodief van Algerijnse afkomst kleine papiertjes beschreef met regels uit een Noors kinderliedje, en die onder lijken achterliet.

Ahmed Nabil was een kleine, magere man van begin dertig. Hij deed hem denken aan de hardloper Khalid Skah. Cato Isaksen ging op een bank zitten. “Ik dacht altijd dat de wagons ’s nachts werden gewassen”, begon hij, de donkere man opnemend, die ondanks zijn onzekerheid iets zelfverzekerds in zijn gezicht en houding had. “Dat is ook zo, maar we krijgen het niet altijd allemaal op tijd klaar”, zei hij, terwijl hij zijn rubberen handschoenen uittrok en zijn handen aan de blauwe overal afdroogde. Cato Isaksen voelde een koele tochtvlaag door de open deur komen. Het rook naar ammoniak en de ramen waren door de damp beslagen. Het kon niemand ontgaan hoe versleten en lelijk de wagon was, met afgrijselijke groengele formicaplaten op de wanden, en versleten en kapotgesneden banken. Op verschillende plaatsen waren de wanden met een viltstift beklad. De man liet zich op de bank tegenover de rechercheur vallen. Hij streek met zijn hand door zijn zwarte, krullende haar. Hij was niet verrast toen Cato Isaksen vertelde waarom hij was gekomen. Hij knikte slechts rustig en begon te vertellen. Hij benadrukte dat hij natuurlijk niet wist wie zijn vriend had vermoord. Zelf was hij voortdurend bij de anderen geweest. Hij haalde een pakje sigaretten uit zijn zak en stak er één op met een groene aansteker, hij vroeg niet of Cato Isaksen een sigaret wilde.

“Ik heb een alibi.” Ik was het in elk geval niet. Hij haalde snel de schouders op en op zijn gezicht lag een haast triomfantelijke uitdrukking. “De politie heeft geen enkel bewijs”, zei hij.

“Waarom zegt u dat? U wilt toch wel dat we degene die uw vriend heeft vermoord, vinden”, zei Cato Isaksen sarcastisch. “Of niet soms?”

“Natuurlijk, dat spreekt toch vanzelf.” De man zonk weer ineen en nam een nieuwe trek van zijn sigaret. “Maar jullie vinden hem toch niet”, zei hij zachtjes. “Het is te laat. En het helpt toch niet meer.”

Het helpt toch niet meer. Wat een vreemde formulering.

“Ik denk dat u weet wie het gedaan heeft”, zei Cato Isaksen koel. “Het was zijn zoon Kim, nietwaar?” probeerde hij.

De man verslikte zich in de rook en kreeg een hoestaanval.

“Kim Khan zou zijn vader nooit vermoorden. Nooit”, zei Ahmed Nabil overtuigd. Even kwam er een milde trek op zijn gezicht. In zijn ogen lagen fragmenten van sympathie. Nu loog hij in elk geval niet. Het was duidelijk dat Ahmed Nabil niet geloofde dat Kim de moordenaar was. Dat dacht Cato Isaksen evenmin. Maar toch hield Kim iets verborgen, was hij bang dat er iets aan het licht zou komen. Dat gevoel had Cato Isaksen en hij dacht oprecht dat zijn gevoel juist was.

“Kent u een man met de naam Svend Ivar Therkelsen?”

“Nee.” De Algerijn gooide zijn peuk op de vloer en trapte hem uit. Hij had nu een bezorgde rimpel tussen zijn krachtige, donkere wenkbrauwen. “Is dat de moordenaar?” vroeg hij nieuwsgierig.

“Nee”, zei Cato Isaksen, “dat is hij niet.” Hij wachtte even. “Wat ik me afvraag”, ging hij toen verder, “weet u misschien waarom Kim met trainen is gestopt?”

Ahmed Nabil bleef in een beweging steken. “Trainen”, zei hij. “Waar dan?”

“Op Sportschool Ullevål”, zei Cato Isaksen rustig.

Ahmed Nabil schudde ernstig het hoofd. “Ik had geen idee dat hij daar trainde”, zei hij oprecht. “Dat wist ik niet. Wat deed hij daar dan?”

“Niets”, zei Cato Isaksen droog en nam afscheid.

Toen hij omstreeks halfeen op het politiebureau aankwam, was de afdeling in rep en roer vanwege een nieuwe moord. Hij liep Ingeborg Myklebust tegen het lijf toen hij de deur van de lift opendeed. “Op naar de volgende, Cato”, zei ze gelaten, terwijl ze een rode haarlok van haar voorhoofd streek. Ze was zoals altijd, liet op geen enkele manier merken dat ze eerder die dag een meningsverschil hadden gehad. Ze vroeg niet waar hij geweest was. “Op een binnenplaats hier in de buurt is een oude man gevonden die met een mes is neergestoken”, zei ze, “in Grünerløkka. Over vijf minuten op mijn kamer.” Ze draaide zich half om en wierp hem een mistroostige blik toe voor ze zich verder haastte.

Toen Roger Høibakk, Bjørn Thorsen, Stein Billington, Randi en Cato Isaksen even later om de ovale eikenhouten tafel zaten, opende Ingeborg Myklebust met de woorden dat er nog tien rechercheurs op de zaak zouden worden gezet. “Het gaat dus echt om een seriemoordenaar”, zei ze en begon toen te hoesten. “Ook onder dit lijk is zo’n papiertje gevonden. We zaten er natuurlijk toch op te wachten”, zuchtte ze.

“Wanneer komt hier een eind aan?” Roger Høibakk trommelde met zijn vingers op het tafelblad.

De deur ging open en twee mannen kwamen langzaam de kamer in.

“Is hij al geïdentificeerd?” vroeg Cato Isaksen zonder de nieuw aangekomenen een blik te gunnen.

Ingeborg Myklebust vroeg de twee plaats te nemen.

Toen wendde ze zich tot de onderzoeksleider. “Ja”, zei ze snel. “Hij was gepensioneerd en heette …” Ze bladerde even in haar papieren. “Simon Andersen.”

Asle Tengs, een iets oudere en door de wol geverfde inspecteur, desondanks in een Levi’s-spijkerbroek en een geel overhemd, en agent Preben Ulriksen, een verwaande jonge kwast uit Stabekk, bekend om zijn vreemdelingenhaat, waren de twee nieuwe rechercheurs in het team.

“We voeren het onderzoek op”, zei Ingeborg Myklebust ernstig tegen de twee nieuwen. Ze ging beter op haar stoel zitten. “Jullie verdiepen je zo snel mogelijk in de details. Er blijkt onder het nieuwe slachtoffer ook een papiertje te zijn gevonden.” Ze zette haar bril af en keek hen aan.

“Ik vraag me af of het tijd wordt om met het verhaal naar de pers te gaan en zo de hulp van het publiek te krijgen. Of het moreel eigenlijk nog te verantwoorden is om de zaak voor onszelf te houden.” Ze zuchtte en vervolgde: “Het voorlopige rapport van de plaats van het delict voor de Trudvangvei is inmiddels beschikbaar.” Ze legde haar welverzorgde hand met de donkerrode nagellak en twee grote ringen op de stapel papieren.

“Het rapport van de moord in Grorud is klaar. Jullie krijgen een kopie”, knikte ze tegen Asle Tengs en Preben Ulriksen.

“Het onderzoeksrapport van de moord aan de Trudvangvei is niet klaar.” Ze zocht koortsachtig in haar tas naar een pakje Barclay. “Over de plaats van het nieuwe misdrijf weten we voorlopig niets”, zei ze.

Ze keek naar de mensen die ernstig kijkend om haar heen zaten. “Cato, jij blijft natuurlijk de leider van het onderzoek. Jij verdeelt het werk onder de anderen. Maar ik hoop dat je zelf net zo actief blijft als tot nu toe. Je bent er ook vandaag nog op uit getrokken, begrijp ik”, zei ze met een zweem van ironie.

Cato Isaksen knikte zo onaangedaan mogelijk. Hij repte met geen woord over zijn bezoek aan Ryen. Hij was van de routine afgeweken door alleen te gaan en een getuige op zijn werk op te zoeken. Het was trouwens niet de eerste keer dat hij dat deed. Hij was zich ervan bewust dat de methodes die hij gebruikte, een tikkeltje onorthodox waren.

Hij nam het woord en benadrukte evenals de hoofdinspecteur dat deze zaak werkelijk onheilspellende vormen had aangenomen. Hij heette de twee nieuwen welkom in het team en vroeg hun, in navolging van de hoofdinspecteur, om de dossiers en de rapporten van de twee eerste moorden zorgvuldig door te nemen. Zelf zou hij onmiddellijk naar de nieuwe plaats van het delict gaan en Roger Høibakk en Randi zouden hem vergezellen.

“Maar”, zei hij. “Alles in aanmerking genomen bestaat er weinig twijfel over dat we te maken hebben met een seriemoordenaar. Daar hebben we in dit land weinig ervaring mee. Het is belangrijk dat we ons goed in de kwestie van een seriemoordenaar verdiepen. Ik moet tot mijn spijt zeggen dat het onderzoek op dit punt tot nu toe nog maar weinig heeft opgeleverd. We hebben weliswaar een paar heen en weer bungelende losse draadjes. Robert Hansen bijvoorbeeld”, zei hij, “maar ik geef toe dat dat nauwelijks ergens op gebaseerd is.”

Roger Høibakk wreef moe over zijn gezicht. Zo’n nachtwacht ging je niet in de koude kleren zitten.

Alle blikken waren gericht op Cato Isaksen. “Randi, jij kopieert al het materiaal dat we over seriemoordenaars hebben. Denk met name ook aan de psychologische aspecten. We weten immers niet of we met een ongeorganiseerde psychopaat of met een schizofrene, seksueel gestoorde persoon te maken hebben.”

“De slachtoffers zijn toch niet seksueel misbruikt?” Dat was Randi, met glanzende, ijverige ogen en rode vlekken van opwinding op haar wangen.

“De dader kan misschien als motief hebben dat hij naar seksuele bevrediging zoekt, een genotsbeleving die hij uit het moorden zelf haalt”, zei Cato Isaksen.

“Ik stel voor dat een van ons contact opneemt met een expert van het psychiatrische ziekenhuis in Gaustad of Dikemark.” Ingeborg Myklebust stak een sigaret op.

“Dat wil ik wel doen”, zei Asle Tengs rustig, terwijl Cato Isaksen en Ingeborg Myklebust allebei iets in hun papieren noteerden.

“Er bestaat een rapport dat is opgesteld door gedragsdeskundigen van de fbi. Ik geloof dat het in de jaren ‘70 is gemaakt en later is bijgewerkt.” Cato keek naar Randi, die ijverig knikte.

Hij rondde af met te zeggen dat iedereen nu moest omschakelen. “Inclusief ikzelf”, voegde hij eraan toe.

Hij vroeg verder aan Billington om Cheryl Therkelsen bij haar vriendin te bellen voor een nieuwe afspraak.

“Pak haar harder aan. Alle details zijn belangrijk.”

“En dan hebben we nog de prostitutietheorie, waar we eerder even op hebben gezinspeeld, misschien moeten we daar prioriteit aan geven”, onderbrak Ingeborg Myklebust de anderen.

“Maar zijn er dan aanwijzingen die erop wijzen dat dat iets met deze zaak te maken heeft?” gaapte Roger Høibakk vermoeid.

“Nee”, concludeerde Ingeborg Myklebust, “maar laten we de theorie onderzoeken zodat we die daarna aan de kant kunnen schuiven.”

Thorsen kreeg de taak om nog eens naar de oude mevrouw Behrens in de Trudvangvei te gaan. “Ondervraag haar opnieuw”, zei Cato Isaksen. “Ik vertrouw die dame niet helemaal.”

Zelf wilde hij, na een kort bezoek aan de plaats van het delict, met Randi naar het opvanghuis. Hij wist dat de anderen er gisteren geweest waren, maar dat hielp niet. Iets in hem zei dat hij er zelf heen moest. Hij wilde die intuïtie volgen.

“Maar voor we beginnen”, vervolgde hij terwijl hij ieder afzonderlijk aankeek. “De connectie, de draad, het verband. Wat verbindt deze drie zaken met elkaar? Deze drie mannen, deze slachtoffers. Ze moeten op een of andere manier iets gemeen hebben. Ik geloof niet dat we in een prostitutietheorie moeten gaan graven. We hebben geen, maar dan ook geen enkele aanwijzing dat dat iets met onze zaak te maken heeft. Volgens mij moeten we voorzichtig zijn met speculaties. Dan zijn er nog wel andere dingen die net zo voor de hand liggen. Drugs, witwassen van geld, kinderpornografie. Noem maar op.”

Asle Tengs was het met hem eens. Het was een plezierige man. Cato was blij dat de betrouwbare rechercheur aan het team was toegevoegd.

“Laten we de lijntjes niet te vroeg inhalen”, zei Asle Tengs. “En voor wat betreft de pers, mijn advies is daar zo lang mogelijk mee te wachten. Deze moorden kunnen heel Oslo op zijn kop zetten. Ik bedoel natuurlijk niet dat we het geheim moeten houden, maar laat ons nog in alle rust een dag of twee ons werk doen.”

“Dat vind ik ook”, zei Cato Isaksen. “Ik ben bang dat er een massahysterie zal uitbreken als de zaak nu bekend wordt. We hebben immers nog geen enkel aanknopingspunt”, besloot hij. “Niets waar we de mensen mee gerust kunnen stellen.”

Het dertiende sterrenbeeld
cover.html
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml
Section0122.xhtml
Section0123.xhtml
Section0124.xhtml
Section0125.xhtml
Section0126.xhtml
Section0127.xhtml
Section0128.xhtml
Section0129.xhtml