Sigrid was gedoemd om te mislukken. Achteraf begreep ze dat haar krachtdier niet sterk genoeg was geweest. Misschien geloofde ze er niet genoeg in. Onbewust dacht ze dat ze de schreeuw tot de volgende dag wilde bewaren. Buiten in het bos, bij het zomerhuisje, zoals Sonja had gezegd. We zullen samen onze schreeuw schreeuwen, had ze beloofd. Sigrid dacht aan Cato’s ogen zoals die de eerste tijd waren geweest. Ik hou van de manier waarop je zit, had hij gezegd. Hij had van alles aan haar gehouden: de manier waarop ze zat, met haar knieën tegen elkaar, haar kleding, die grotendeels gebreid of geweven was.
In de trein naar Asker had ze zitten denken aan de manier waarop hij vroeger naar haar keek. Ze wist dat hij haar de laatste tijd koel, afstotelijk en afstandelijk vond. Dat was ze ook wel. Georg zat in zijn wagen. Ze had de diepe kinderwagen vervangen door een wandelwagen. Een van de vrouwen uit het opvanghuis had hem aan haar verkocht. Het kind van de vrouw was eigenlijk te groot om in een wandelwagen te zitten, maar ze had verteld dat ze hem ’s nachts had gebruikt, wanneer ze met het kind de straat op moest vluchten.
Sonja Pettersen had gezegd dat ze naar het centrum kon komen wanneer ze maar wilde. Sigrid zat in de trein en dacht aan het opvanghuis. Ze was ernaartoe gegaan, misschien nog vooral uit nieuwsgierigheid, maar ook om afspraken te maken over de inkopen voor het weekend in het zomerhuisje. De vrouw die haar de wandelwagen had verkocht, had een dochtertje van drie. Aina Wiken zat in de keuken voor het kleine meisje te zingen. Een jongetje dat Andreas heette zat op de grond met Georg te spelen. Georg had het er wel leuk gevonden.
De trein reed door het tunneltje, remde toen en stopte op het station van Asker. Een oudere man hielp haar met de wandelwagen. De avondlucht was kil. Ze liep naar beneden, door de tunnel, over het betegelde plein, door de wandelpromenade en verder naar het rijtjeshuis. Onder het lopen had ze het gevoel dat het goed was wat ze deed.
Georg was in slaap gevallen. Ze keek op hem neer en voelde de warmte door haar lichaam stromen bij de aanblik van het kleine, slapende gezichtje. Ze probeerde tijdens het lopen niet na te denken. Ze was het nadenken zat, eigenlijk was ze er doodmoe van. Cato verdiende haar niet zoals ze nu was. Binnenkort zou hij haar anders zien. Ze zuchtte tevreden. Dat ze deze reis ondernomen had, dit initiatief genomen had … hij zou blij en verrast zijn. Hij zou naar haar glimlachen, haar vragen binnen te komen. Misschien zou hij even pijnlijk verrast zijn dat zij naar zijn vroegere huis kwam.
Ze draaide het smalle voetpad op en liep naar de rijtjeshuizen. Zijn auto stond geparkeerd aan het eind van het garageblok.