Hij zat nog steeds in elkaar gedoken in de stoel, met zijn rug half naar haar toe gekeerd. Zijn kin rustte op zijn borst. De slaap had hem bijna ingehaald. Ze bleef naar hem staan kijken. Zoog zijn aanblik in zich op, zodat ze de haat woest door haar lichaam voelde razen. Wat een afschuwelijke klootzak, wat een zielige, onbruikbare man.
Hij zag haar pas toen ze geruisloos naast hem opdook. Het knisperende geluid deed hem zijn ogen weer openen. Maar hij had niet door wat er gebeurde voordat hij aan een kant van zijn rug een elektrische schok voelde. Hij draaide zich snel om. De aanblik van de in glimmend, doorzichtig plastic geklede gedaante zette zich niet echt in zijn hersenen vast. De pijn wel. Alleen de pijn. Waarom? Hij sloeg automatisch naar het dunne mes en sneed zich zo in zijn handpalm. Het bloed pompte warm en geluidloos uit zijn lichaam. Hij kwam overeind, overweldigend groot, maakte wat gorgelende geluiden die in een luid gebrul overgingen. Ze liep snel achteruit, terwijl ze het mes achter haar rug verborg.
Ze zag het ongeloof in de donkere ogen. Toen hij overeind kwam was hij enorm groot. Zijn lichaam bedekte het hele raam. Zijn gezicht was een groot, troebel oppervlak. Ze dacht niet dat het al helemaal tot hem was doorgedrongen.
In zijn opengesperde ogen lag een waanzinnige blik.
“Zwijn!” riep ze. “Zwijn!”
Hij kreunde en tastte naar de steekwond in zijn rug. “Mijn rug”, kreunde hij, “help me.”
Ze glimlachte.
Een ogenblik later leek het alsof hij begreep wat er gebeurde. Zijn gezicht klaarde als het ware op, het leek alsof hij zich tot het uiterste inspande om het alcoholpromillage te onderdrukken, zodat zijn hersenen normaal konden functioneren. Het was van levensbelang dat zijn hersenen normaal functioneerden. Het begon tot hem door te dringen. Zijn opengesperde ogen waren vol haat. De krankzinnige uitdrukking op zijn gezicht overrompelde haar volkomen. Een ogenblik stond ze op het punt hem haar rug toe te keren, wilde ze naar buiten lopen en ervandoor gaan. Vlug de trap af, het hek door, om tussen de bomen te verdwijnen.
Hij zag haar onzekerheid, voelde het waterige bloed op zijn handen, wankelde even en leunde tegen de vleugel om kracht te verzamelen. Toen was ze er weer. Pijlsnel stootte ze het mes in zijn dijbeen, in zijn bovenarm, in zijn zij. Hij hoorde de geluiden die ze maakte. Gesis, alsof ze een dier was, geen mens. Zijn gezicht dook op in de glanzende klep van de vleugel. Witte huid met zwarte ogen. Hij kon niet meer denken, dacht dat het Elsa was die daar stond. Natuurlijk was het Elsa die hem pijn deed, steeds weer opnieuw. Hij probeerde zichzelf te vermannen om te begrijpen wat er gebeurde. Wat op het punt stond te gebeuren. Hij kon ook snel zijn als het moest. Nu was hij bang. Hij wierp zich zijwaarts op de doorzichtige, in plastic geklede vrouw. De haat schoot door zijn hoofd. Hij haatte deze vrouw, maar hij deed dat met verwarring en pijn, omdat hij het niet begreep. De stilte in de kleine secondes bouwde zich snel op. De vrouw werd meer en meer Elsa. Hij kreeg haar bovenarm te pakken, maar ze hield het mes in haar andere hand. Het plastic van de jas was glad, en ze glipte weg, liep naar de deur en verdween. Hij stormde erachteraan, terwijl zijn bloed gelijkmatig uit de vele steekwonden pompte.
Ze rende op haar sokken rond het huis. Eerst over het grind, toen door het zachte gras. Ze kon niet veel kanten op. Ze kon over het kapotte hek springen, maar dan zou ze tussen de hoge boomstammen te zien zijn. Ze kon om het huis heen lopen terug naar de voordeur, maar ze wist niet of hij daar op haar stond te wachten. Ze wist niet of hij vlak achter haar was. Ze rende naar het kleine, rode huisje. De deur was open. Ze glipte naar binnen en stond plotseling met haar voeten in de blauwe scherven. Keramiekscherven, bruin aan de binnenkant, met een glanzende, blauwachtige buitenkant. De gebroken stukken waren scherp onder haar voeten, staken door de dunne, witte tennissokken heen. Groot dook hij in de deuropening op, leunde met zijn hoofd en bovenlichaam tegen de deurpost terwijl hij zwaar ademhaalde. Het bloed pompte uit de wonden en doorweekte zijn grijze flanellen overhemd en zwarte broek. Hij had veel steken gekregen, maar waren ze diep genoeg?
Hij zei niets, maakte alleen grove, kreunende geluiden. Ze kon zien dat hij zijn krachten verzamelde. Ze liep achteruit de kleine ruimte in. De hele tijd kneep ze haar hand rond het lange, dunne mes dat ze beschermend voor zich ophield. Een huivering van kou joeg door haar heen. Ze zag de grote keramiekoven in de hoek. Doorzichtige zakken met klei stonden tegen de muur aan. De gordijnen waren gebloemd, roze en blauw. Een merkwaardig kopje met een gouden oortje en een klein bolletje, als een hoofd, stond op de vensterbank. Een nieuwe huivering van kou ging door haar lichaam. Het trillen mocht zich niet naar haar handen en vingers verplaatsen.
Hij leunde duizelig en zwaar tegen de muur aan de binnenkant van de deur. Er zat geen kracht meer in zijn lichaam. Hij begon het koud te krijgen. Hij wilde haar iets vragen. De fase waar hij zich nu in bevond, maakte zijn blik mistig. Zijn spieren leunden tegen zijn lichaam. Hij zonk tegen de muur in elkaar. Zijn hoofd viel naar voren, een boerend geluid kwam over zijn lippen.
Ze wachtte niet. Zette haar voeten zo goed ze kon tussen de scherven neer. Ze moest nu snel handelen. Het zou goed gaan, net als met de andere drie. Even had ze twijfel gevoeld. Ze boog voorover, hief het mes op en stak.