Bente stond in de keuken, over het fornuis gebogen. Het raam was beslagen met een wit tapijt van damp. Vanuit de kamer kwam zachte muziek. Die kwam als een nieuwe taal, zonder woorden, als een vlucht herinneringen. Ze hoorde hem niet aankomen. Hij kon haar rug zien. Hij bukte zich stilletjes en deed zijn schoenen uit. Zette ze naast elkaar bij de staande kapstok. Het rook naar knoflook en gebraden vlees, ze maakte een van haar vleesgerechten.
Hij herkende de muziek. Als kleine zuilen rees die in zijn bewustzijn omhoog, de stilte aan de kant schuivend. De herinnering was zo scherp als een polaroidfoto: zomer, gras en open deuren. Hij bleef staan. Stond alleen maar te staan. Voelde dat al deze gewone dingen: de auto parkeren, de deur openmaken, schoenen uitdoen, de muziek horen, de dingen waren die hij had gemist, en nu had teruggevonden. Waarom zichzelf voortdurend gevangen zetten? Waar die weerbarstige ziel voor bewaren? Waarom niet één van de waarheden kiezen en oproepen en daaraan vasthouden?
De foto’s aan de muur. Hij keek ernaar. Ze hingen boven de ladenkast, naast de spiegel. Grijze familiegezichten in gebogen zwarte lijsten. Ze waren nu allemaal dood. Hadden hun leven geleefd. Hoe hadden ze het eigenlijk besteed? Waar was alle vreugde en verdriet gebleven? In de muziek? Hij bewoog zich, maar de gedachten hadden zich in zijn oog vastgebeten. Toen de mensen op de foto’s leefden, toen er nog leven zat in die grijze lichamen in zwarte jurken en donkere pakken, hadden ze hersenen gehad die fungeerden. Nu waren ze alleen maar platte, ovale stukken karton, achter glas gedwongen. Vroeger hadden elektrische ladingen en een vernuftig systeem van bloedvaten en zenuwbanen, vlees en botten, hen door het leven gevoerd.
Hij liep de keuken in. Hij had nog steeds de beelden van de grijze gezichten in zijn hoofd. Hij dacht dat ze zich zou omdraaien. Zou ze boos zijn? Omdat hij vanmorgen weg had gemoeten, zonder dat te zeggen? Of om wat er gisteren gebeurd was? Had hij eigenlijk wel iets begrepen van wat er vannacht was gebeurd? Vond zij dat hij het had begrepen? Plotseling liep de zekerheid dat de moordenaar nog steeds vrij rondliep, als een koude rilling over zijn rug. “Hoi”, zei hij.
Bente draaide zich naar hem om en glimlachte verrast. Ze zag er gelukkig uit. Begon onmiddellijk door de muziek heen te praten. “Ik maak wat te eten”, zei ze terwijl ze haar handen aan de keukendoek afdroogde. “Wil jij de muziek even uitzetten?”
“Vetle is met Gard naar de bioscoop”, zei ze, toen hij terugkwam.
Cato ging zwaar op een van de keukenstoelen zitten. “Hier in Asker?”
Ze knikte. “Eigenlijk… is dat positief.”
“Hoezo?”
“Gard wil Vetle het liefst niet op sleeptouw hebben. Ze zijn eigenlijk niet zulke goede vrienden meer. Maar vandaag … hij… het leek alsof hij wilde dat hij mee zou gaan. Daar ben ik zo blij om”, voegde ze eraan toe.
Hij knikte en onderdrukte tegelijkertijd een geeuw.
Opeens werd ze stil. “Weet Sigrid dat ik hier ben?” vroeg ze.
Hij schudde zijn hoofd. “Nee”, zei hij, “dat weet ze niet.”
Ze sloeg haar blik neer en zuchtte, zei niets over wat er gisteren gebeurd was. Maar ze zag er heel uitgerust uit. “Jij kunt zeker geen wijn drinken? Voor het geval je wordt opgeroepen.”
Hij keek naar haar zachte handen. “Vandaag drink ik een paar glazen wijn”, zei hij en onderdrukte nogmaals een geeuw. “Jezus Mina, ik ben kapot.”
Bente liep terug naar het fornuis. “Ik heb de tafel in de kamer gedekt”, zei ze met vrolijke stem. Alsof dit een doodgewone zaterdagmiddag was.
“Ik heb vandaag één luxebroodje gegeten”, zei hij, “dat is alles”. Hij stond op en waste zijn handen onder de kraan, liet het groene stuk zeep over zijn handpalmen glijden. “En een cola gedronken”, voegde hij eraan toe.
“Dat jij hier bent”, begon ze, “is volgens mij de reden dat de jongens weer vrienden zijn.”