De volgende dagen liepen in elkaar over. De afdeling had het zelden zo druk gehad. Ongemerkt was de laatste nacht van april in mei overgegaan. Eén mei. Een officiële feestdag met optochten en spandoeken en rode vlaggen. Veel mensen gebruikten hun vrije dag om de natuur op te zoeken, of om dik aangekleed op hun veranda of balkon van het mooie zonnige weer te genieten. Zo niet de rechercheurs van de afdeling Moordzaken van het politiedistrict Oslo. Die werkten zich uit de naad en voelden de kille adem van de frustratie in hun nek.
Brigadier Roger Høibakk draafde in en uit bij politiejuriste Pia Halvorsen. Hij beweerde dat het om dingen ging die hij moest navragen, die verband hielden met het onderzoek. Cato Isaksen moest glimlachen. Zelf had hij nauwelijks tijd om na te denken. Hij rende van bespreking naar bespreking. Op rustige momenten, zoals hij ze zelf ironisch noemde, ploegde hij zich door dossiers heen en pleegde telefoontjes. Het had één voordeel en dat was dat de problemen in zijn privé-leven een beetje op de achtergrond raakten. Het verhelderde zijn hersenen. Toen hij op maandag en dinsdag thuiskwam, lag Sigrid al in bed. Hij was zo moe geweest dat de slaap hem onmiddellijk met zich meenam en hem diep in een zwarte stilte bracht. Zijn lichaam reageerde positief op de slaap.
Ingeborg Myklebust was er soms wel en soms niet. Haar verkoudheid, die weer was opgelaaid, remde haar krachtig. Cato Isaksen ervoer haar afwezigheid als een bevrijding. Persoonlijke tegenstellingen waren bij de politie niets nieuws. Intriges, afgunst en achterklap. Het systeem leek er haast voor gemaakt, dacht hij. Hij voorzag dat ook hem, ergens in de toekomst, een baan als hoofdinspecteur zou worden aangeboden.
Het hele team was erop ingesteld goed werk te doen. In zekere zin was dit ook een extatische, ideale situatie. Iedereen die voor dit vak had gekozen, koesterde het diepe verlangen ooit een keer op een seriemoordenaar te jagen. Iedereen deelde met de anderen details en gedachten die de beestachtige moorden konden oplossen en zouden verhinderen dat er nog meer volgden. Toch was de frustratie nooit ver te zoeken. Het werk werd vaak gekenmerkt door het gevoel één stap vooruit en dan weer één stap achteruit te doen. Net een spel. Ga terug naar start.
Gerd Andersen was verhoord. Het had niets nieuws opgeleverd. De moord op Simon Andersen was, net als de twee andere moorden, voorlopig één groot, afschuwelijk raadsel. Dat de rechercheurs een race tegen de klok liepen, wisten ze allemaal. In elk geval tot op zekere hoogte. De waanzin die lag in het gegeven dat alle drie de moorden door een en dezelfde persoon waren gepleegd, was iets wat de rechercheurs voorlopig voor zich hielden. De pers lag als een grootgebekte wolf voor de deur. Het was haast vreemd dat er nog geen journalist was geweest die één en één bij elkaar had opgeteld.
Omdat Cato Isaksen de afgelopen twee nachten had geslapen, viel het werk hem lichter. Maar op moeilijke momenten sijpelde het verlammende gevoel dat hij iets over het hoofd zag, steeds sterker door.
In deze fase van het onderzoek bestond het werk vooral uit het zoveel mogelijk systematiseren en vergelijken van de opeenvolgende gebeurtenissen. Alle denkbare verenigingen en clubs werden gecontroleerd om te zien of de drie ook gemeenschappelijke interesses of iets anders hadden dat hen met elkaar verbond. Het was als een zoektocht in het land der nevelen. De rechercheurs spraken elkaar tijdens de gezamenlijke maaltijden in de kantine. Met zijn tweeën of drieën werkten ze aan kleinere projecten.
Toen Cato Isaksen woensdag om een uur of zes thuiskwam, waren ze nog geen stap dichter bij een oplossing.
Hij was moe, maar toen ze na een late maaltijd en het laatste nieuws naar bed waren gegaan, vreeën ze. Sigrid nam het initiatief. Ze rolde gewoon naar hem toe en ging op hem liggen. De verrassende handeling deed hem ontvlammen. Zijn zintuigen begonnen te pulseren. Hij dacht aan haar zoals ze in het begin was geweest. Toen ze elkaar zagen op gestolen momenten en niemand iets wist. Toen hij Bente ontrouw was geweest, maar nooit een slecht geweten had gehad. De gewaarwording gaf hem fantasie en warmte. Zijn lichaam veranderde, een gevoel van extase was langs zijn ruggengraat op weg naar beneden, gleed over zijn borstkas. Hij draaide haar om en ging op haar liggen. Haar ogen waren gesloten. Ze vreeën heftig. Maar ergens onderweg voelde hij dat haar signalen uit evenwicht raakten. Pas naderhand merkte hij dat ze zachtjes huilde. Hij deed de lamp op het nachtkastje aan, maar zij bewoog geërgerd haar hand en zei dat het licht in haar ogen scheen. “Maar je huilt?” constateerde hij haast geïrriteerd. “Niet waar”, zei ze hard en ze legde met een kleine bons haar hoofd op het kussen.
Hij zuchtte en legde zijn handen onder het hoofd. Ging op zijn rug liggen en staarde naar het witte plafond dat door het licht grijs werd gekleurd.