De vrouw op de stoep had een grote, blauwe tas in haar ene hand. De andere stak ze naar hem uit. Hij gaf haar automatisch een hand. Ze zei haar naam, die hij op hetzelfde moment weer vergat. Eigenlijk niet eens gehoord had. Ze zei dat ze van het opvanghuis kwam, dat ze graag met hem wou praten. Elsa had haar gevraagd met hem te gaan praten, ze had toegegeven dat het niet alleen zijn fout was.
Frank Bakke, getekend door slapeloosheid en zwaarmoedigheid, voelde een weldadig gevoel van opluchting door zijn lichaam gaan. Hij glimlachte vluchtig, haalde een hand door zijn halflange, donkere haar dat aan de slapen begon te grijzen, trok aan zijn baard en liet haar beschaamd binnen. Verontschuldigde zich voor de rommel, schopte vriendelijk naar de miauwende, bruine kat. De bovenste knoopjes van zijn overhemd stonden open.
Ze deed haar joggingschoenen uit en zette ze netjes naast de blauwe tas. Haar anorak hing ze aan een van de kleurige haken van de kinderkapstok.
“Kom binnen”, zei hij vriendelijk en vroeg haar op de bank plaats te nemen. Hij vroeg of ze iets wilde gebruiken. Ze bedankte.
“Het is verschrikkelijk, de hele situatie”, begon hij bedrukt terwijl hij zich moedeloos op de dichtstbijzijnde stoel liet zakken.
“Denk er niet te veel aan”, zei ze.
“Nee”, zei hij, “het gebeurt nu eenmaal. Wilt u een biertje?”
“Nee, dank u, maar neem er zelf een.”
“Ja.” Hij stond op en haalde een biertje, kwam snel terug, ging zitten en dronk kleine lokjes uit de fles. Hij keek door het raam naar buiten. Hij strekte zijn benen en leunde achterover. “Ik ben verschrikkelijk moe”, verontschuldigde hij zich.
“Ja”, zei ze, “dat bent u zeker. Heeft u ergens spijt van?”
Hij zuchtte en zette het lege bierflesje met een klap op tafel. “Het is niet zo gemakkelijk”, zei hij. “U zei het zelf al, het is niet alleen mijn schuld.”
“Ja, misschien zei ik dat”, zei ze.
“Hè?” Hij keek haar vragend aan. “Ja, dat heeft u gezegd”, stelde hij vast.
“Wilt u er niet over praten?”
“Dat is het niet”, zei hij. “Maar ik ben zo verdomde moe.”
“Neemt u nog iets te drinken”, zei ze, “dan kunt u zich beter ontspannen. Dan kunnen we erover praten.”
Hij staarde haar een tijdje aan. Ze was mooi, op een onopvallende manier misschien. Niet zo mooi als Elsa, verdomme, daar was ook wat voor nodig. “Elsa is ongelooflijk mooi”, zei hij.
“En heel erg jong”, zei de vrouw.
Hij zweeg verbaasd. “Ja”, zei hij. “Vindt u dat ik te oud ben voor haar?”
“Nee, leeftijd zegt niet zoveel. Het gaat erom hoe je bent.”
Hij stond op. “Ik neem een whisky”, zei hij.
Toen hij terugkwam, vroeg hij of het goed was dat hij wat muziek opzette.
“Nee”, zei ze, “liever niet. Ik wil liever alleen maar praten.”
Hij ging weer zitten. “Ik weet dat het zo niet door kan gaan”, zei hij. “Daarom bent u hier waarschijnlijk.”
“Het kan zo niet doorgaan”, zei ze.
De bruine kat sprong op haar schoot. Ze aaide hem over zijn stevige rug.
“Voelt u zich een beetje … akelig?” vroeg ze.
Hij was duidelijk verrast door de vraag. “Nee”, zei hij vlug. “Nee”, herhaalde hij na een korte pauze. Zo praatte niemand tegen hem.
“Ik geloof niet dat u het begrijpt”, zei hij.