Sigrids voorgevoel werd steeds groter. Het kroop als een giftige slang door haar lichaam. Het prettige gevoel van eerder op de dag was verdwenen. Ze kon het gevoel dat ze had niet verklaren of verdedigen. Het zat op haar middenrif en verspreidde zich giftig naar alle zenuwcellen in haar lichaam. Het ergste waren de fantasiebeelden. Zonder te slapen droomde ze over allerlei compromitterende situaties, waarbij ze Cato in pijnlijke situaties verraste. Ze vervloekte hem en dreigde dat hij zijn jongste zoon nooit meer zou zien. Zij vond een ander. Een mooie, rijke man, met hopen geld, die hen meenam naar een ander land, waar ze in een enorm huis gingen wonen met een zwembad en mooie auto’s, terwijl Cato zichzelf bij de politie kapotwerkte in zijn pogingen om onmogelijke moorden op te lossen en de walgelijke verkrachtingen die hij zo haatte. Op een merkwaardige manier had ze het gevoel dat ze om te overleven, afhankelijk was van deze fantasieën. Alsof ze zichzelf wilde sparen, op voorhand al verdriet voelde. Zodat ze er klaar voor was.
Ze deed Georg zijn jas aan en droeg hem alle trappen af. Zijn nieuwe wandelwagen stond onder de trap in de hal. Ze moest boodschappen doen voor het weekend in het zomerhuisje. Ze hadden een lijstje gemaakt wie wat zou meenemen.
In zulke gevallen was het handig dat de winkels laat open waren. Het was een mooie avond. Ze zoog haar longen vol lucht en duwde de wandelwagen over de stoeprand. Ze was nieuwsgierig wat er dit weekend zou gebeuren. Wat zou het brengen? Dat met die schreeuw, ze wist niet wat ze ervan denken moest. Zou ze het klaarspelen om daar in het bos te staan schreeuwen als een gek? Stel dat ze iemand tegenkwamen? Hoe kon een dergelijke schreeuw gevoelens losmaken? Sonja had gezegd dat het een voorwaarde was om verder te komen. Maar verder? Ze wist het niet. Hoe ver moest ze eigenlijk gaan, en op welke manier?
De winkel was vol klanten die boodschappen deden voor het weekend. Georg gaapte en wreef in zijn ogen. “Straks kun je slapen”, zei Sigrid terwijl ze op haar hurken voor de wandelwagen ging zitten. Ze gaf hem een pak rijst waar hij naar kon kijken. Hij greep het met zijn kleine knuistjes en begon er mee te schudden.
Ze liet de boodschappen in de plastic tassen op de keukenvloer staan en ging voor zichzelf en Georg wat kleren inpakken. Ze zette een nieuw pak luiers naast de tassen op de vloer.
Georg kroop jengelend door de keuken.
“Straks mag je slapen in de wandelwagen”, lachte Sigrid tegen hem. “Straks, als je hebt gegeten, nemen we de trein naar Asker. Naar papa.”
Het kind lachte.
“Ja, naar papa”, zei ze nog een keer en zuchtte.