Toen Bente achter Vetle aanliep om te kijken wie er had aangebeld, kwam de situatie tot uitbarsting. Meteen toen Sigrid haar in het oog kreeg, viel al het zwarte op zijn plaats. De angst die zich al lang geleden in haar had genesteld, kwam tot leven. Het was dus toch waar. De gifslang in haar lichaam had dus toch de waarheid gesproken. Nu was het moment aangebroken. Alles concentreerde zich rond haar haat en jaloezie. In zekere zin was het alsof ze een onbekende vriend ontmoette. Zonder na te denken, verblind door woede, bukte Sigrid zich en rukte ze een van de stenen los die rond het grasveldje bij de ingang lagen. Haar vingers grepen de vierkante grijze baksteen stevig vast. Snel en beslist gooide ze hem tegen het keukenraam. Het glas deelde zich in het midden en schoot als duizenden kleine, glanzende speeltjes de keuken in.
Cato Isaksen zat in de tv-stoel in de kamer. De stoel voelde vertrouwd aan tegen zijn rug. Het geluid van de zware steen die op de keukenvloer neerkwam, deed hem abrupt opstaan.
Sigrid gilde en schreeuwde toen ze hem in de deuropening zag. De woorden stroomden over haar lippen, maar waren moeilijk van elkaar te onderscheiden. Georg begon te huilen, luid en gierend. Zijn moeder was anders. Zijn moeder werd gevaarlijk. Zijn muts gleed over zijn ogen, en hij probeerde hem koortsachtig van zijn ogen af te schuiven.
Voor Cato bij haar kon komen om haar tot rede tot brengen, rende Sigrid weg met de wandelwagen voor zich uit. Ze pakte een handvol kiezels van het grindpad en gooide die over zijn auto heen. De steentjes spatten over de lak. Voor ze verder rende, zag ze witte gezichten achter de ramen van de buren. Naast haar bewogen twee bruine bomen.
Bente liep rustig, met gebogen hoofd terug naar de kamer waar Vetle op de bank lag te huilen. Ze ging zachtjes naast hem zitten en legde haar hand in zijn nek.
Cato Isaksen was vlak achter Sigrid. De aanblik van haar rug deed hem pijn. Hij strekte zijn arm, legde zijn hand op haar schouder en draaide haar om. De wandelwagen rolde alleen verder. Hij rende een paar stappen en wist hem tot staan te brengen.
Sigrid was gevoelloos van woede. Zijn gezicht was lelijk, ze haatte het. Zijn ogen waren walgelijk, zijn arm was leugenachtig. Ze spuugde hem in zijn gezicht. Sloeg met haar vuisten op zijn borst. “Ik wist het”, riep ze. “Ik wist het.”
“Ja”, zei hij.
Haar armen vielen slap langs haar lichaam naar beneden. “Je gaat weer bij hen wonen?” snikte ze terwijl ze heftig het hoofd schudde, als om zichzelf te overtuigen dat het niet waar was. “Dat kun je niet. Dat mag je niet.”
Hij slikte en probeerde oogcontact te houden. De hele tijd hield hij met een hand de wandelwagen stevig vast. “Het spijt me, Sigrid”, zei hij ernstig en legde zijn andere hand op haar arm.
Ze duwde hem van zich af. Schopte hem uit alle macht tegen zijn scheenbeen. Een scherpe pijn joeg door hem heen. Het kind huilde de hele tijd. De pijn verdoofde zijn verstand.
Haar benige gezicht was vertrokken van haat. Haar nagels boorden zich diep in de dunne huid onder zijn ogen. Haar speeksel kleefde aan de onderkant van zijn gezicht.
Toen knapte hij van verdriet en woede. Zijn hoofd werd gevuld door duisternis. In zijn mond proefde hij de smaak van metaal. Hij liet de wandelwagen los en hief zijn beide handen tegelijkertijd op. Zijn vuisten waren gebald. Hij sloeg en sloeg. Trok haar haar naar achteren. Schudde en duwde haar zodat ze op haar zij in de vieze greppel langs de weg viel. Hij merkte dat de wandelwagen de helling af rolde. Hij rende erachteraan en greep hem vast. Ondertussen was ze overeind gekomen. Overrompeld door zijn slagen, trok ze de wandelwagen uit zijn handen. Sloeg haar vingers als klauwen om het koude handvat. Ze richtte zich op, haalde diep adem en liep met vlugge, kwade stappen de weg af, de kinderwagen als een reddingsboei voor zich uit. In het glanzende, ovale stalen handvat zag ze haar gezicht uitvloeien tot een ovale, huidkleurige streep. Het moment zette zich in haar vast en vond een plek achter de schreeuw.