Afgelopen december had haar moeder haar het mes gegeven. Dat was op zestien december geweest, haar verjaardag. Ze was rechtstreeks van haar werk naar de twee oude dames gegaan.
Tante Edith had een chocoladetaart gebakken, en wilde bovendien dat ze bleef eten. Ze had haar jas aangetrokken en was vlug op haar dunne, krakkemikkige benen naar de delicatessenwinkel op de hoek gelopen. Ze was niet langer dan tien minuten weggeweest. Maar haar moeder had de tijd gebruikt. “Ik weet niet precies wie jij geworden bent”, begon ze geheimzinnig, “maar ik wil dat jij dit krijgt”. Ze had het mes in haar handen gelegd. Haar moeders ogen hadden hetzelfde gouden licht gehad als al die jaren geleden.
Ze begon te trillen, voelde hoe het speeksel zich ophoopte in haar mond.
“Herken je het misschien niet?” Moeder had het lange, dunne vleesmes met het bruine heft voor haar opgehouden. De bloedvaten op haar handen waren dun en paarsblauw van kleur. Ze lagen boven op de gerimpelde huid.
Het mes was kleiner dan ze zich herinnerde, niet korter, maar dunner. De bruine kleur van het heft was lichter geworden, het houten handvat droeg het stempel van ouderdom.
“Wat moet ik er mee?”
“Je moet binnenkort een standpunt innemen.”
“Standpunt?”
“Je weet waar ik het over heb. Ik heb er nooit spijt van gehad.”
“Ik ben geen moordenaar.”
“Wat ben je dan, een lam?”
“Ik ben geen lam.”
“Je bent wel een lam, een onbarmhartig en ondankbaar lammetje. Zie jij de ellende dan niet elke dag? Bevind jij je dan niet tussen de slachtoffers? Jezus nog aan toe, wat zielig! Begrijp je dan niet dat er niets verandert, dat alles zoals vroeger is, jaar in, jaar uit?” Haar moeder boog het hoofd zodat de huid tussen het grijze haar en de beige blouse zichtbaar werd. Haar huid was zacht en glanzend. Ze keek naar het gebogen hoofd van haar moeder en kon niet begrijpen dat ze zo veranderd was, zo oud geworden, haast zonder dat ze het had gemerkt.
Moeder was negenenzeventig, tante Edith tweeëntachtig.
“Hier, pak aan. We hoeven er niet meer over te praten.” Haar moeder richtte zich weer op, zuchtte diep en keek haar dochter niet aan toen ze wegslofte. Er zat een ladder in een van haar dikke bruine kousen. In de deuropening naar de kleine overvolle kamer draaide ze zich om en glimlachte triest.