Dagmar Løw stond bij het raam toen de politie arriveerde. Plotseling werd haar duidelijk waar de onrust die ze lange tijd had gevoeld vandaan kwam, en ze kon haast geen adem halen. Het geknoei met de computer bijvoorbeeld. Dat had haar lange tijd verontrust. Iemand had Gerd Andersens naam gewist. Ze had eerst gedacht dat het per ongeluk was gebeurd, en ze had de naam er weer ingezet. Een dag later was hij opnieuw gewist. En toen had ze in de krant over Gerds echtgenoot gelezen.
De politie arriveerde op volle sterkte. Na hoofdrechercheur Cato Isaksen, brigadier Roger Høibakk en agent Preben Ulriksen, kwamen even later Bjørn Thorsen en Stein Billington in hun eigen auto aanrijden. Ze maakten allemaal een gehaaste, ernstige indruk. Alsof ze weinig tijd hadden. Het leek alsof ze niet precies wisten wat ze moesten zoeken. Cato Isaksen deed zijn best om de rust te bewaren, om niet sneller te gaan dan hij kon verantwoorden. “Neem me niet kwalijk”, zei hij kortaf tegen Dagmar Løw, toen hij haar angstige gezicht zag.
De drie vrouwen die zich in het opvanghuis bevonden werden onrustig door het politieoptreden.
“Wat is er eigenlijk aan de hand?” vroeg Dagmar Løw terwijl ze op het punt stond in tranen uit te barsten. “Zeg me alstublieft wat er is.”
Hugo Wift kwam het kantoortje uit. Vragend keek hij de politiemensen aan. Cato Isaksen vroeg hem het pand niet te verlaten.
De cliënten zaten in de huiskamer. De meiavond drukte tegen het raam. De ruimtes leken een beetje op gevangeniscellen. Thorsen en Billington noteerden de privé-adressen van de vrouwen. Cato Isaksen liep rond in alle kamers. Hij wist niet waar hij naar op zoek was.
Een zwartharige, jonge vrouw volgde hem angstig met haar ogen. “Kunt u zeggen wat er aan de hand is?” vroeg ze voorzichtig. “Alstublieft.” Cato Isaksen schudde beslist zijn hoofd. “Helaas”, zei hij, “niet op dit moment.” Hij hoorde zelf dat hij klonk als een politicus.
“Wat is uw naam?” vroeg hij.
“Elsa Bakke”, antwoordde de vrouw zacht.
“Waar woont u?”
“Op Nesodden. Hoezo?”
Hij schudde het hoofd. “Bent u hier al lang?” vroeg hij.
Ze schudde het hoofd. “Nog maar een paar dagen.”
Hij bleef staan voor het prikbord aan de muur in de zitkamer. Naast een paar kleine kindertekeningen en de huisregels was een papiertje met drie coupletten van een kinderliedje vastgeprikt. Hij riep Roger. “Kijk eens”, zei hij.
“Slaap maar, kleine groene stengel”, mompelde Roger Høibakk, en haalde zijn hand door zijn haar. Het liedje was geschreven in kinderlijk aandoende blokletters. “Wie heeft dit papiertje, dit kinderliedje, opgehangen?” vroeg hij.
“Ik weet het niet precies…” Dagmar Løw schudde angstig het hoofd. “Wat is ermee?”
“Ik geloof dat het Sonja was”, zei Hugo Wift vlug, “hoezo?”
“Waar is ze?”
“Ze is weg”, zei Dagmar Løw vertwijfeld. “Ze geeft van die cursussen. In een bepaalde manier van zelfontwikkeling. Ik weet het niet precies. Ze zou ergens met een paar leerlingen naartoe gaan.”
“Waarheen, en hoe heten die leerlingen?”
“Weet ik niet. Eén ervan is Aina, geloof ik. Zij werkt hier ook.”
“Ik heb haar ontmoet”, zei Cato Isaksen.
“Maar ik weet niet waarheen.” Ze trok teleurgesteld haar schouders op. “Het zijn geloof ik alleen maar vrouwen.”
“Ze zijn maandag terug”, zei Hugo Wift. Het was moeilijk de uitdrukking op zijn gezicht te duiden. “Zo’n haast zal het wel niet hebben”, voegde hij er geïrriteerd aan toe.
“Waarom vraagt u naar hen, wat hebben ze gedaan?” Dagmar Løw liet zich neervallen op een lege stoel. “Alstublieft, zeg het”, vroeg ze met iele stem.
Cato Isaksen begreep haar onzekerheid. Hij keek haar een ogenblik aan. “Is er iets wat u mij wilt vertellen?” vroeg hij.
Ze gaf geen antwoord.
Hij pakte zijn mobiele telefoon en toetste het nummer van het politiebureau in. Vroeg ze een auto te sturen. “Bij nader inzien moet u helaas meekomen naar het bureau”, zei hij nadat hij het gesprek had afgerond. Hugo Wift stelde zich onmiddellijk anders op. “Waarom”, vroeg hij agressief. “Ik begrijp hier niets van. U moet eerst vertellen waarom.”
“Moet ik ook meekomen?” Dagmar Løws gelaat had een grauwe kleur.
“Ja”, zei Cato Isaksen, “helaas”, voegde hij eraan toe.
Toen boog ze haar hoofd en begon zachtjes te huilen. “Is er iets wat u weet en wat u mij wilt vertellen?” herhaalde inspecteur Cato Isaksen vriendelijk.
“Ja”, snufte Dagmar Løw en stond op.