Het laatste slachtoffer was gevonden op een kleine binnenplaats achter een rij vuilnisemmers. Toen ze onderweg waren naar de plaats van het delict, belde Ellen Grue Cato Isaksen op zijn mobiele telefoon en bracht hem in het kort op de hoogte.

Roger Høibakk zat achter het stuur.

“En laten we nu ook onder deze man zo’n papiertje hebben gevonden”, knetterde de stem van Ellen Grue door de hoorn.

“Dat zei Myklebust al.”

“Wil je raden wat er op stond?”

“Wat stond er op?” zuchtte Cato Isaksen.

“Nog slapen berk en heide, rozen, hyacinten”, zei Ellen Grue ijverig. “Nou, wat zeg je ervan?”

“Dat we voorlopig niet aan lunchen toekomen. En verder zeg ik: godverdomme.”

Tijdens de korte rit kamde Roger Høibakk twee keer zijn haar. Randi schudde glimlachend het hoofd. “Het licht is rood”, riep ze. Roger Høibakk stond op de rem.

“Laten we nu niet nog meer mensen vermoorden”, zei Cato Isaksen geërgerd.

“Ik begrijp er verdomme geen hout van”, mompelde Roger Høibakk mismoedig, terwijl hij zijn kin naar voren stak en de kam terug in zijn zak stopte. “Het begint bijna een spelletje te worden. Weet je zeker dat er niet nog meer van die papiertjes zijn gevonden. Ik bedoel, misschien hebben de afgelopen twee jaar wel onder alle lijken zulke papiertjes gelegen”, grijnsde hij.

“Ik heb alle gevallen waarbij iemand werd neergestoken van dit jaar en vorig jaar gecheckt. Voorlopig blijft het bij deze drie”, zei Cato Isaksen.

“Ik denk dat er nog meer komen”, zei Randi, ze beantwoordde de blik van Roger Høibakk in het spiegeltje.

De moord was hoogstwaarschijnlijk niet op de binnenplaats zelf gepleegd, ook al was het lijk daar gevonden. De oude vuilnisemmers stonden netjes naast elkaar tegen een afgebladderde muur. Daarachter lag het lijk, bedekt met drie zwarte vuilniszakken en een paar samengeklapte kartonnen dozen. Niemand wist hoe lang de man daar had gelegen. Gisteren en vandaag hadden er nog kinderen op het binnenplaatsje gespeeld.

De technische recherche was volop met het sporenonderzoek bezig. Op het plaatsje en in het oude trappenhuis waren politiemensen ijverig aan het werk. Vezels, haren, bloed en andere sporen moesten worden veiliggesteld.

De vrouw die het lijk had gevonden, een oudere, zwaarlijvige oma met twee kleinkinderen bij zich in huis, zat verontwaardigd en kortademig in haar kleine flat op de eerste verdieping aan de keukentafel. “Ik ging alleen maar even naar de Rimi om koffie en zeep te kopen. Meer kon ik niet betalen. Mijn pensioen komt pas over vier dagen. Kenneth, de oudste van mijn kleinkinderen, moest een paar kronen hebben voor het bowlen. Ik zou nog even wat afval weggooien. Ik had de rommel van de kinderen opgeruimd en ik wilde een krant en wat etensresten weggooien. Ik zag wel dat er iets achter de vuilnisemmers lag. Maar dat kon me niet zoveel schelen, ach, ziet u, wij zijn niet zo precies.” Ze tilde haar dikke hand omhoog en legde die op haar hart. Haar gebloemde, foeilelijke jasschort was boven haar knie open gegleden. Haar dikke benen waren in een paar platgetrapte, rode pantoffels gestoken. “Er ligt wel vaker rotzooi op de binnenplaats. Daar doen we hier niet altijd meteen iets aan. Maar toen zag ik zijn schoenen. Ik boog naar voren om onder het plastic te kijken en, god zal me liefhebben, daar lag een man. Ik kon mijn ogen niet geloven.” Ze sloeg haar dikke handen voor het gezicht. “God-och-god”, zei ze. “Dat het Simon Andersen was, zag ik pas toen de politie kwam en hem onder het plastic uittrok.”

In zulke oude, uitgewoonde huizenblokken ruikt het altijd naar eten. Vies eten, knolraappuree en gekookte vis. Een geur die zich vermengde met de wasem van oud, bijna verrot houtwerk en koele vochtigheid. Op de eerste verdieping keek Cato Isaksen uit het keukenraam. Hij zag Ellen Grue en anderen van de technische recherche beneden aan het werk. Ze draaide zich plotseling om en keek omhoog naar het raam. Het glas was niet overal even dik. De roodwitte plastic stroken liepen kriskras over de hele binnenplaats. Het dikke, hobbelige vensterglas vertekende het beeld. Het was net of het hoofd van Ellen Grue even groot was als de rest van haar lichaam. Hij draaide zich om.

“Ik vind het zo erg voor Gerd aan de overkant van de gang. Simon was zo’n aardige man. Altijd behulpzaam en vriendelijk. Hij was met iedereen goede maatjes. Hij was zo eentje die iedereen met alles hielp. Even een nieuwe lamp voor je indraaide of zware boodschappen naar boven droeg. Zo’n man was het. Ja, want Kenneth, mijn kleinzoon, is nogal lui, weet u”, fluisterde ze. “Een beste jongen, maar lui”, benadrukte ze nog eens. “Zijn broertje Willy is al niet veel beter.” Ze stootte een kort lachje uit. “Maar het zijn bovenste beste jongens, hoor. Dat zijn ze.”

Gerd Andersen, de weduwe, woonde in de flat tegenover de oma met haar kleinkinderen. Roger Høibakk bleef bij de dikke vrouw, Randi ging met Cato mee. De technische recherche was bijna met de woonkamer klaar en men liet Cato en Randi ietwat geïrriteerd binnen.

De weduwe van Simon Andersen had gezelschap gekregen van een nichtje. Het nichtje was een jaar of twintig, met geblondeerd haar en te veel make-up op haar ogen. Haar zwarte Levi’s-spijkerbroek zat als het vel van een saucijsje om haar magere onderlijf.

Gerd Andersen was een kleurloze vrouw van een jaar of zestig. Ze stond niet op toen de rechercheurs binnenkwamen. Ze strekte alleen trillerig haar magere hand uit en gaf hun om de beurt een hand. Daarna viel ze huilend terug in de grote leunstoel. Hikkend en onsamenhangend vertelde ze van haar nichtje, dat ze vrij had genomen, dat ze in een kapperszaak vlakbij werkte. Ze bracht haar hand naar haar mond, alsof ze een schreeuw wilde binnenhouden. Ze praatte in haar lege hand. “Ze heeft vrijgenomen”, zei ze met verstikte stem, “om bij mij te zijn.” Ze knikte naar de jonge vrouw “We hadden geen kinderen, Simon en ik. Yvonne, zij dus, de dochter van de broer van Simon, was bijna als een kind voor ons.” Ze keek warm naar haar nichtje, die haar blik niet beantwoordde, maar stilletjes verdween naar wat de keuken moest zijn. Ze liet een droge, zoetige geur achter. “Zij is onze schoonheid”, zuchtte Gerd Andersen.

Cato Isaksen bekeek de grijsharige vrouw die in de smakeloze pluchen stoel bij het raam zat. Ze had een mintgroene trui en een saaie blauwe rok aan. Alles aan haar, behalve de schreeuwende kleur van haar trui, was kleurloos. Als mensen kunnen oplossen en tot stof worden, was mevrouw Andersen een eind op de goede weg. Haar gepermanente krullen waren grijs, haar wenkbrauwen en huid waren niet van elkaar te onderscheiden. Zelfs haar ogen waren licht. Maar haar stem was laag en grof en op haar wangen danste een netwerk van kleine adertjes. Een rokersstem, dacht Cato terwijl hij de magere vrouw opnam. In een hoek, boven een tafeltje met prullaria, hing haar trouwfoto aan de wand. Cato Isaksen herkende Gerd Andersen onmiddellijk, ook al had ze op de foto meer uitgesproken kleuren. Hoeveel jaar zou het geleden zijn dat de foto werd genomen? Dertig of veertig? Simon Andersen was een statige man geweest, lang en donker.

“Hebben jullie al over Simon gehoord?”

“Dat hij dood is, ja”, zei Randi en ze ging op haar hurken voor de vrouw zitten.

“Nee, ik bedoel, hoe hij was?”

“Uw buurvrouw heeft ons verteld dat hij een ontzettend behulpzame en aardige man was.”

“Niemand had ooit ruzie met Simon”, Gerd Andersen snikte droog. “Niemand die ik ken tenminste. Af en toe ging hij een paar dagen de hort op, met zijn vrienden. Hij was een grote charmeur, de dames waren gek op hem.”

Cato Isaksen pakte een keukenstoel bij de lichtbruine eettafel vandaan en ging op het puntje ervan zitten.

“Ja, de dames van de bingo. En Marry van de delicatessen, en de buurvrouwen. Ze hielden allemaal van hem. Hij was zo charmant, weet u.”

“Die vrienden van hem, u zei dat ze soms een paar dagen de hort op waren?”

“Zijn vrienden zijn oude kameraden van vroeger, nog van het werk op de werf Akers mek. Simon was ouder dan ik, bijna zeventig. Een paar van zijn vrienden zijn oorlogsveteraan. Ja, het was niet altijd gemakkelijk. Ze dronken, moet u weten. Om hun zenuwen in bedwang te houden. Simon dronk ook wel eens, af en toe. Maar hij was geen alcoholist. Dat wil ik u wel vertellen. Absoluut niet.”

Gerd Andersen vertelde dat ze een paar dagen op reis was geweest, bij een vriendin in Toten had gelogeerd, ze was pas drie uur geleden thuisgekomen. “Toen hadden ze hem net gevonden. Gelukkig was hij al weggereden. Ik wil hem niet zien.” De vrouw in de gele stoel sloeg haar benen over elkaar, het droge snikken was opgehouden. Ze haalde diep adem, alsof de lucht de pijn kon verzachten. “Het was verschrikkelijk, zo thuis te komen.”

Ze pauzeerde even en ging toen verder. “Dat drinken van hem, dat viel wel mee. Soms ging hij wel eens kaarten… van die gewone dingen.”

Van die gewone dingen, ja, dacht Cato Isaksen terwijl Randi opschreef wat de vrouw gezegd had. Hij keek om zich heen in de kleine flat. De oude wanden liepen bij het plafond een beetje schuin naar binnen. Het lichtblauwe, gebloemde behang had bij het kozijn van het diepe raam een paar bruine lekkagevlekken.

Randi stond op. De vrouw leunde achterover en sloot haar ogen. “Het is net een nachtmerrie”, mompelde ze.

“Is dit een oud pand?” Cato Isaksen hoorde zijn maag rammelen van de honger.

“Uit de negentiende eeuw, weet u”, antwoordde de vrouw rustig, ze opende haar ogen.

Het nichtje kwam met koffie en een schaal droge cake uit de keuken. Toen ze alles op de eettafel zette, zag Cato dat ze paarse nagels had. Yvonne trok het gehaakte roze kanten kleedje recht en vroeg hun zelf koffie en cake te pakken.

“Dankjewel”, zei Randi en ze ging aan de tafel zitten. Ze schonk voor iedereen koffie in. Gerd Andersen boog het hoofd en vocht opnieuw tegen haar tranen. “Dat hij nou hier zomaar op het binnenplaatsje lag …” Ze maakte plaats op het kleine tafeltje naast haar stoel en zette haar kopje met trillende handen neer, daarna zocht ze in haar handtas naar sigaretten. Haar nichtje liep naar haar toe. De superstrakke broek leek een ongemakkelijke dracht. “Ik zal binnenkort uw haar weer eens knippen, tante Gerd”, zei ze met zachte stem en legde een hand op haar schouder. Het was duidelijk dat dat de manier was om haar tante te kalmeren. Gerd Andersen haalde diep adem en stak met een goedkope gele, plastic aansteker een sigaret op. “Ja, doe dat maar, lieverd”, glimlachte ze met een klopje op de witte hand van haar nichtje.

De buitendeur stond nog op een kier en Roger Høibakk stak plotseling zijn hoofd naar binnen. Het nichtje stond op en liep weer naar de keuken. Ze kwam terug met nog een kopje.

Cato Isaksen keek naar Roger die slenterend naar de weduwe liep om zich voor te stellen. Er lag iets vrouwelijks over zijn manier van bewegen. Hij vond het prettig hem als partner te hebben. Roger was ongecompliceerd. Ze hadden met elkaar leren omgaan zodat ze er allebei mee uit de voeten konden. Cato was de baas, dat werd nooit door Roger betwist. Maar als ze vrij waren, deden ze nooit iets samen. Cato wist dat Roger zich niet gemakkelijk aan iemand bond. Roger was ongedurig, hij bezat een vreemde rusteloosheid, alsof hij voortdurend dacht dat hij achter de volgende bocht iets beters zou aantreffen. Hij had een keer iets gehad met de vrouw van een collega op de afdeling. Het was een hele toestand geweest. De collega had vrouw en kinderen meegenomen en was naar Fredrikstad verhuisd. En nu was hij dus verliefd op die nieuwe politiejuriste, Pia Halvorsen. Er waren momenten dat Cato op het punt stond zijn hart bij Roger uit te storten. Hem over zijn chaos te vertellen, over Bente en Sigrid en de kinderen. Maar het was net alsof iets in Roger niet tot privégesprekken uitnodigde.

Gerd Andersen zou de volgende dag om tien uur voor een formeel verhoor naar het bureau komen. Ze vroeg of ze haar nichtje mocht meenemen. Natuurlijk mocht dat.

Toen de drie rechercheurs de trap afliepen, kwamen ze Preben Ulriksen tegen die op weg was naar boven. Hij zei dat hij alle dossiers had doorgenomen.

“Nu al? Dan heb je ze in dat geval hoogstens diagonaal gelezen”, zei Cato Isaksen. “En niemand heeft je gevraagd om hierheen te komen.”

“Ik wilde graag de plaats van het misdrijf zien”, zei Ulriksen beslist. “Ik voel dat dat nodig is om een goed beeld van de zaak te krijgen.”

Cato Isaksen bekeek de jonge agent. “Zo, voel je dat”, zei hij ironisch. “Het lijkt me toch beter dat je vanaf nu doet wat je gezegd wordt”, vervolgde hij. “Je gaat met ons mee terug naar het bureau.”

Preben Ulriksen keek zijn superieur koppig aan. “Ja”, zei hij hard, “dat is goed.” Roger Høibakk begon te lachen. Preben Ulriksen liep onzeker de trap af. Zijn rug sprak van vernedering. Randi ging voorzichtig met haar vinger over de oude trapleuning. Op verschillende plekken had iemand diepe kerven in het houtwerk gemaakt.

Het dertiende sterrenbeeld
cover.html
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Section0110.xhtml
Section0111.xhtml
Section0112.xhtml
Section0113.xhtml
Section0114.xhtml
Section0115.xhtml
Section0116.xhtml
Section0117.xhtml
Section0118.xhtml
Section0119.xhtml
Section0120.xhtml
Section0121.xhtml
Section0122.xhtml
Section0123.xhtml
Section0124.xhtml
Section0125.xhtml
Section0126.xhtml
Section0127.xhtml
Section0128.xhtml
Section0129.xhtml