De componist Frank Bakke was aan de vleugel gaan zitten. Hij liet zijn grove vingers over de toetsen draven. Ebony and Ivory. Ebony and Ivory. De componist voelde het verdriet in hem tekeergaan. Alles maakte ze kapot voor hem, alles brak ze in hem af. Hij voelde dat de tederheid voor haar zich in zijn lichaam verspreidde. Ondanks haar gedrag voelde hij tederheid. Elsa en Andreas, het beste wat hij had. Ze betekenden alles voor hem. Waarom moest ze hem altijd vernederen, de duivel in hem oproepen, terwijl hij alleen maar rustig wilde leven, muziek maken in dit oude huis, dat hij de hele tijd probeerde te accepteren? Het huis waarin Elsa was opgegroeid. Zijn schoonouders hadden van dit huis gehouden, misschien kon hij er daarom nooit gelukkig zijn. Het was niet van hem! Niets was van hem. Altijd van haar, alleen maar van haar. Dat verdomde huis. Hij woonde hier ter wille van haar, en wat was haar dank? Haar dank was dat ze hem steeds herinnerde aan zijn onbruikbaarheid. Ze had eens gezegd dat hij geen zelfvertrouwen had. Dat het daaraan lag. Wat hét? Wat lag daaraan?
Bovendien was hij ervan overtuigd dat ze de pil slikte zonder dat hij het wist. Hij nam zijn vingers van de toetsen en stond op. Hij liep de gang in waar zij onder aan de bruine trap lag. “Slik jij de pil zonder dat ik het weet?” Hij schopte haar voorzichtig in haar buik. “Geef eerlijk antwoord. Is dat zo?”
Toen ze geen antwoord gaf, maar haar ogen sloot, pakte hij de grote, zwarte kleermakersschaar uit de keuken, en liep door de open deur naar buiten. Hij liep de tuin in, naar de vlaggenmast. In de bomen hoorde hij kwetterende vogelstemmen. De blauwe wimpel wapperde rustig in de koele voorjaarslucht. Zij had hem geborduurd als kerstcadeau voor haar ouders, toen ze dertien jaar was. Hij trok aan het touw, haalde de wimpel naar beneden, knipte de witte vogel, die grijs was geworden, doormidden en hees de rest van de wimpel weer omhoog, halfstok. De rest van de blauwe stof nam hij mee naar binnen en gooide het naast haar op de grond.
“En nu”, riep hij, “begrijp je nu misschien wat je hebt gedaan?” Hij stond over haar heen, met één been aan elke kant van haar lichaam. Ze bewoog zich niet, maar hij zag de slagader aan haar hals kloppen. Haar ogen hield ze nog steeds angstvallig gesloten.
“Doe je ogen open!” brulde hij, zonder dat zij reageerde. Hij voelde een kleine steek van onbekende angst.
Hij schreeuwde. “Kom overeind! Denk je dat ik niet weet dat je toneelspeelt. Zoals je altijd speelt. Medelijden hebt met jezelf, en doet alsof je dood bent.”
Hij schopte haar in haar zij. Wipte haar lichaam een paar centimeter van de vloer.