De zon had de uren geel opgewarmd op een broeierige en opdringende manier.
In het opvanghuis hadden ze de ramen opengezet. De boom voor het raam mompelde verwonderd tegen de stenen muren.
Elsa Bakke, die de eerste nacht in het centrum onrustig had geslapen, probeerde de vrouw die voor haar zat uit te leggen hoe het eigenlijk in elkaar zat, hoe het eigenlijk was. Dat hij kunstenaar was, dat hij veel dingen aan zijn eigen kindertijd had overgehouden. En dat hij echt, ze onderstreepte, echt van Andreas hield. “Ik hoop dat hij eraan denkt om de katten te voeren”, zei ze bijna tegen zichzelf.
“Maar mishandeling is psychisch lijden. Wat hij jou heeft aangedaan, mag je voor jezelf niet accepteren. Je kind, je moet ook rekening houden met hem.”
“Hij houdt van zijn vader”, zei Elsa Bakke zachtjes en keek naar haar samengebalde handen. Het gat in haar tandvlees was kleiner geworden. Maandag zou ze naar de tandarts gaan voor een nieuwe tand.
“Als je hem aangeeft, is het mogelijk dat hij hulp gaat zoeken. Dan kan hij misschien veranderen.”
“Hij zal nooit hulp zoeken. Hij kan niet veranderen. Als er iemand moet veranderen, dan moet ik dat zijn. Maar ik weet niet of ik het aankan. Ik weet ook niet of ik het aankan om het niet te doen”, voegde ze eraan toe.
“Wil je dan zo verder leven?”
“Hij is nu rustig.” Elsa Bakke trok met haar schouders, draaide haar gezicht naar het raam. “Hele periodes is hij rustig. Hij is niet altijd zo.”
“Als je mij hier zit te vertellen dat hij aardig is omdat hij niet slaat, weet ik niet wat ik van jou moet denken. Hij zegt waarschijnlijk dat jij hem ertoe aanzet, neem ik aan.”
Elsa Bakke liet haar hoofd naar voren hangen, liet het in de wachtende handen vallen. “Ik weet niet wat ik moet denken”, huilde ze, “maar ik moet met hem praten. Horen wat hij te zeggen heeft.”
De ander stond op en haalde een kop warme koffie uit de keuken. Ze zette het kopje voor de huilende vrouw op tafel, die langzaam haar hoofd optilde. “Ik heb nog hoop, snap je. Vorig weekend hadden we een afspraak bij de nrk, de Noorse televisie. Het ging om de muziek die hij heeft gemaakt voor een balletvoorstelling. Het was gezellig. Hij was zo trots op mij. Vertelde over alles wat ik had gemaakt, over het blauwachtige glazuur dat zo bijzonder is, dat op een soort hemelse kleur lijkt.”
Elsa Bakke was een mooie vrouw met klassieke trekken. Achtentwintig jaar, ze was nog steeds erg jong.
“Hoe oud is je man?”
Elsa Bakke keek naar de vrouw die voor haar zat. Ze wist dat zij haar wilde helpen, maar ze mocht haar ogen niet.
“Hij is achtenveertig”, zei ze rustig. “Maar je begrijpt het niet. Ik heb niet gezegd dat ik hem niet zal aangeven. Ik wil alleen graag dat Andreas hier een keer naartoe komt. En ik wil nadenken”, zei ze zachtjes. “Geef me de tijd. Laat me daar de tijd voor krijgen.”
“Vorige week hadden we hier een zaak die voor het gerecht is geëindigd. Het is bijna een jaar geleden dat de vrouw hiernaartoe kwam, in elkaar geslagen, totaal in de vernieling. Ze heeft er nooit spijt van gehad dat ze hem heeft aangegeven. Hij kreeg 45 dagen. Zij kreeg 50.000 kronen smartengeld.”
Elsa Bakke slikte. Als ze haar ogen sloot zag ze alleen maar ruïnes. Oude bakstenen en op een hoop gegooide planken. Als ze haar ziel maar op een bepaalde manier kon camoufleren. Een tactiek vinden die de enorme pijn in haar borst kon laten verdwijnen. Als een soldaat met takkenbossen op zijn hoofd zou ze in het struikgewas weg willen kruipen, onzichtbaar worden tussen de grote bomen. “Kan ik iets kalmerends krijgen?” vroeg ze.