Frank Bakke had bijna een hele fles rode wijn opgedronken. Terwijl hij dronk, zat zij haar haat op te bouwen.
Buiten, voor de ramen, daalde zacht de schemering neer. Ze moest op tijd zijn voor de boot terug.
“Dat is mooi van u, van jullie, dat jullie de zaak niet alleen zwart-wit zien”, neuzelde hij. De honger was nu een grote, zwarte rat geworden. “Als ik niet gauw iets te eten krijg, ga ik dood”, boerde hij.
Dat ga je sowieso, dacht zij.
“Laat mij u bedanken, niet omdat ik de schuld op mij neem, maar omdat u oog hebt voor wat goed en fout is.” Hij stak zijn hand vrijpostig over tafel. Ze gaf hem haar hand. Het zweet stond in zijn handpalm. Zij raakte besmet door zijn zweet. Ze zou het liefst tegen hem schreeuwen dat hij haar hand moest loslaten. Ze zou zijn lichaamsvocht het liefst afdrogen aan de bank. Ze haatte zijn hand.
“Ik heb een hekel aan geweld”, mompelde hij en boog het hoofd terwijl hij haar hand losliet. Zij trok die vlug naar zich toe en wreef haar handpalm over haar dijbeen.
“Zij laat mij altijd dingen doen waar ik eigenlijk alleen maar verachting voor voel. Daarvoor haat ik haar. Begrijpt u?” Hij keek op. “Ze laat me altijd weer die dingen doen.” Zijn zware ogen lichtten grotesk op onder de borstelige wenkbrauwen. Ze had hem waar ze hem hebben wilde. Het tijdstip kwam naderbij. “Neem me niet kwalijk”, zei ze. Ze stond op en liep de gang in. Pakte haar tas. “Ik moet even naar het toilet”, riep ze.
In het kleine toilet stroomde de adrenaline op volle kracht door haar aderen. Joeg door haar lichaam terwijl ze de ritssluiting van de tas opendeed en de lange, doorzichtige regenjas tevoorschijn haalde. Het aantrekken viel niet mee. Het lichtblauwe hokje was maar klein. Ze gooide een schaal gedroogde rozenknoppen om. Het mes had ze in een krant gewikkeld. Ze trok de plastic douchemuts, zo’n gratis muts uit een of ander hotel, over haar haar. Geen haar mocht als bewijs achterblijven, geen huidcel of voetspoor. Ze liep op haar sokken, had nieuwe tennissokken aangetrokken. Schone, witte. En handschoenen. Dunne rubberen handschoenen, voor eenmalig gebruik, gekocht bij de apotheker in de Rådhusgate. Honderd in een pak, genoeg voor vijftig mannen. Ze glimlachte vluchtig. Dacht dat het deze keer misschien niet zo moeilijk zou zijn. Ze had hem aan het drinken gekregen.
Ze vouwde het krantenpapier open en nam het mes in haar hand. Het gewicht ervan voelde goed aan. Als de handdruk van een vriend. Ze deed de deur zachtjes open, sloop op haar witte sokken over de vloer, langs de vleugel met de witte tand, het scherpe wapen achter haar rug verbergend. Ze concentreerde zich op de kant van zijn rug waar zijn hart zat. De poema was zonder geur of geluid. Hij zette z’n poten soepel neer en liep geruisloos door de kamer.