De rechercheurs kwamen opnieuw in de kamer van de hoofdinspecteur bij elkaar. Roger Høibakk vertelde dat Cheryl Therkelsen zich de taxichauffeur slechts vaag kon herinneren. Ze dacht dat hij grijzend haar had. Hij zou in de vijftig of daaromtrent kunnen zijn. Ze had niet met hem gesproken, had het druk gehad met het troosten van de kinderen. Hij was niet met haar naar binnen gelopen. Zij had niet om een kwitantie gevraagd. Ze had de taxi aangehouden in de Trundvangvei. Ze kon zich het automerk niet herinneren, maar volgens haar zoontje was het een Mercedes.
Roger Høibakk trommelde met zijn vingers op tafel. De psychiater was weg. Op het bord stond nog steeds met zwarte viltstift 0,5 procent.
“De mysterieuze man, waar Bergliot Behrens het over had”, ging Roger verder, “die bij haar in was getrokken, is haar broer, Mike. Een paar dagen geleden uit Amerika aangekomen. Hij wil graag dat Cheryl en de kinderen mee teruggaan. Ik heb gezegd dat ze moeten wachten.”
“Kan het een snorder zijn geweest?” vroeg Preben Ulriksen nadat hij een hele tijd stil met zijn pen over het papier had zitten schrapen. “Daar heb ik ook aan gedacht”, viel Randi hem in de rede.
“Nee”, onderbrak inspecteur Asle Tengs geïrriteerd. “Jezus Mina, een snorder. Cheryl Therkelsen zei toch dat ze een taxi in het oog kreeg op het moment dat ze in de Trudvangvei aankwam. En Gerd Andersen stond bij een taxistandplaats. Iedereen ziet toch het verschil tussen een taxi en een snorder.”
Cato Isaksen knikte. “Asle heeft gelijk”, zei hij.
“Oké, oké, het was maar een idee”, zei Preben Ulriksen, enigszins beledigd na de uitbarsting. “En Sonya Khan?”
Stein Billington schudde zijn hoofd. “Sonya Khan blijft volhouden dat ze de hele dag en avond bij haar zwager was en dat ze helemaal niets met een taxi te maken heeft gehad.”
“Wie heeft getolkt?” Cato Isaksen keerde zijn blik naar de dichtgetrokken gordijnen. “Ze kan ook op één van de dagen voorafgaand aan de moord een taxi hebben genomen.”
“Haar zoon Kim heeft getolkt”, antwoordde Stein Billington. “Ze ontkende in de buurt van een taxi te zijn geweest, zowel voor als na de moord op haar echtgenoot.”
“We hebben een rondje gemaakt”, ging Bjørn Thorsen verder, “gekeken of er toevallig een taxichauffeur in één van de flatgebouwen woont.”
“En dat is niet het geval”, zei Stein Billington.
Cato Isaksen voelde dat Ingeborg Myklebusts verkoudheid nu door zijn keel naar binnen kroop. Daar had hij in elk geval geen tijd voor, dacht hij geïrriteerd. “Trek de taxicentrale na.” Hij keek Billington en Thorsen aan. “Ik ga mee”, zei Preben Ulriksen ijverig.
Cato Isaksen keek naar de jonge agent. “Ja”, zei hij, “doe dat.”