Cheryl Therkelsen had haar tas over haar schouder en aan elke hand een kind. Ze liep over het trottoir. Het afscheid van Sonja Pettersen voelde haast als een fysieke pijn. Alsof ze een soort moeder had verloren. Het begon te waaien. De zon werd achter een grijze wolk begraven. Plotseling vielen er grote, natte sneeuwvlokken uit de lucht. Ze wervelden rond, kwamen zijdelings naar beneden razen en bleven op de schouders en het haar van de kinderen kleven.
“Het sneeuwt”, riep John terwijl hij zijn gezicht naar boven wendde. “Doe je mond open, Tina”, lachte hij, “dat voelt grappig.”
De sneeuwvlokken stierven wanneer ze de grond aanraakten. De lente was aan het kniezen. Ze was weer voor de gek gehouden.
“Waren we maar gaan zwemmen”, zei Tina boos, “als het toch sneeuwt.”
In de Kirkevei gingen ze naar McDonalds. Het roze geschilderde huizenblok in de Trudvangvei lag maar één blok verderop. Cheryl liep naar een tafeltje in de hoek. Ze deed de kinderen hun natte jassen uit en hing ze over de stoelleuningen.
“Ik wil in de hoek zitten”, riep Tina. Ze gooide haar barbiepop op de stoel zodat die de plaats voor haar bezet zou houden.
Toen ze iets later hun menu’s hadden gehaald, morde John over de zure komkommer, terwijl Tina volhardend probeerde om haar barbie in het kartonnen hamburgerhuisje te stoppen. “Kunnen we de raampjes uitknippen, mam”, vroeg ze, “er een soort huisje van maken?”
In de spiegel boven de groengestipte rugleuningen van de banken zag Cheryl haar eigen ogen. Ze joegen haar angst aan. Zulke lege ogen konden niet van haar zijn. Ze dacht aan alle sterren die eruit waren verdwenen. Ze dacht aan haar beschermde jeugd in de Verenigde Staten, aan haar tienerjaren.
Haar verliefdheid op Svend was overweldigend geweest. Ze had hem ontmoet op een bijeenkomst voor buitenlandse economiestudenten.
Haar zus, Cherrie, had haar meegenomen. “Denk eraan dat ze in het buitenland zijn”, had Cherrie lachend gezegd, “hier kunnen ze hun hartstocht de vrije teugel laten. Hoeven ze geen rekening te houden met moeders, zussen of ex-vriendinnen.” Ze hadden gelachen. “Het zijn net beesten”, had Cherrie verder gezegd, ze had geknipoogd en haar rug naar Cheryl toegedraaid zodat die haar rits omhoog kon trekken, “heb je er zin in?”
“Kunnen we de raampjes uitknippen, mam?”
Al die sterren die uit haar ogen waren verdwenen. Al die druppels die sindsdien naar de zee waren gestroomd. Een paar maanden nadat ze getrouwd waren, was hij begonnen haar te slaan. In het begin viel het nog wel mee. Ze wist hoe ze hem op een ander spoor kon zetten. Maar de afgelopen jaren, na de komst van de kinderen, was het erger geworden. Het was alsof de kinderen, waar hij gek op was, een mysterieuze jaloezie in hem wakker maakten. Cheryl kende zijn mechanismen niet langer, wist niet meer te balanceren op het dunne koord dat overleven heette. Ze overleefde niet langer.
Terwijl ze op de patatjes zat te kauwen, keek ze in de spiegel naar de wond. Hij gaapte haar vanaf de haargrens bij haar slaap aan. Ze zag in de spiegel dat een kleuterklas aan de drie lege tafeltjes bij de deur ging zitten.
De korstjes lieten bijna los. De wond heelde snel. Aan de buitenkant tenminste. Haar lichaam had zich bijna van alle zichtbare sporen ontdaan. Nee, niet alle. De blauwe plekken tussen haar schouderbladen waren vandaag donkerder dan gisteren. Dat had ze vanochtend bij het douchen gezien.
Ze verheugde zich erop andere kleren aan te kunnen trekken. Ze zou de witte blouse en blauwe broek weggooien. De aanblik ervan zou haar voor altijd aan haar uiteindelijke nederlaag herinneren.
“Kunnen we de raampjes uitknippen, mam?”
“Ja”, zei Cheryl vreugdeloos.
“Die van mij niet”, zei John, “dat wordt niet mooi.”
Als ze thuiskwamen zou hij alles voor haar doen, zou hij de man zijn die ze het liefst wilde. Daar moest ze zich tegen wapenen. Ze dacht aan de woorden van Sonja Pettersen: “Nu moet je je leven in eigen hand nemen. Nu. Ik bedoel nu.” Ze had het woordje ‘nu’ verschillende keren benadrukt. “Niet morgen of overmorgen of de dag daarna. Begrijp je? Je moet inzien dat hij nooit zal veranderen. Jij bent het die moet veranderen. Jij bent van jullie tweeën de enige die dat kan. Je zult moeten besluiten of je niet beter bij hem weg kunt gaan.”
Ze wist dat hij er alles aan zou doen om de haat die ze in zich voelde, de kop in te drukken. Maar ze zag nu hoe hij was. Ze moest wel voor het de kinderen zou vernielen. Ze zag hem zoals hij was, zoals hij altijd was geweest.
Ergens diep achter in haar hoofd, onder die broze helm van bot, zat een klein krachtdier. ‘Iedereen heeft een krachtdier’, had Sonja Pettersen gezegd, ‘jij ook.’
Ze had een krachtdier. Ze sloot haar ogen toen John om meer cola zeurde. In haar hoofd vibreerde een klein krachtdier. Ze kon voelen hoe de trillingen zich door haar lichaam verspreidden. Ken je me nog? vroeg het dier. Weet je nog hoe ik mijn vleugels beweeg, hoe ik jou zelfvertrouwen geef, hoe ik dans tot je vrolijk bent?
Het lawaai van de mensen om hen heen, het geschreeuw van kinderen dat haar zo vertrouwd was dat ze het meestal niet hoorde, klonk nu luid in haar oren.
“We gaan een raampje uitknippen, hè mam?”
Ze onderdrukte de uitdrukking op haar gezicht, voelde zich oud, maar glimlachte: “Ja, lieverd, we gaan een raampje uitknippen, dat beloof ik.”