12

Ik heb mannen gezien die zo bang waren, dat ze in hun broek scheten. Ik heb mannen gezien die een erectie kregen op het moment dat ze gingen sterven. Maar ik heb slechts één keer een man gezien die zo doodsbang was dat hij allebei tegelijk deed.

Hij was een gevangene in Khun Yuam, de geheime cia-gevangenis in de wetteloze jungle aan de Thais-Burmese grens. Zoals ik eerder heb verteld, ging ik daar als jongeman naartoe omdat een van de bewakers onder verdachte omstandigheden was overleden. En gezien de duistere praktijken die daarbinnen plaatsvonden en de belangrijke gevangenen die er zaten, moest elk ongebruikelijk sterfgeval worden onderzocht. Dat was mijn opdracht, hoe jong en onervaren ik ook was.

De militaire bewaker die was gestorven – een Amerikaan van Letse origine die bekendstond als Smokey Joe – was een ongezellig stuk vreten, zo’n kerel die je arm brak en je dan een douw gaf omdat je niet salueerde. Hij was drijvend in een wieling van een woest stromende rivier aangetroffen en hoewel iemand erg zijn best had gedaan om te doen alsof hij van een touwbrug was gevallen, was ik niet overtuigd.

Ik koos een cia-ondervrager uit het gevangenispersoneel omdat hij ongeveer even groot was als Smokey Joe en vroeg hem, zonder uit te leggen waarom, met me mee te gaan naar de brug. Een stuk of tien van zijn collega’s en een nog groter aantal bewakers liep met ons mee. Iedereen verwachtte dat ik mijn theorie over wat er precies gebeurd was, zou uitleggen. Bang om zijn gezicht te verliezen tegenover zijn collega’s, protesteerde de cia-kerel nauwelijks toen ik een touw om zijn enkel bond, het andere eind aan een dikke, houten paal vastmaakte en hem opdroeg te springen.

Vijf keer sprong hij zelf of simuleerden we dat hij werd geduwd, en we concludeerden al snel twee dingen: het zou onder deze omstandigheden onmogelijk zijn geweest voor Smokey Joe om een veeg bloed achter te laten die ik op een rots halverwege de brug en de rivier had ontdekt en – ten tweede – de ondervrager was niet echt in de wieg gelegd voor deze vorm van bungeejumpen.

De veeg bloed betekende dat de bewaker als een soort speer van de brug moest zijn gegooid en afgaand op zijn postuur zouden daar minimaal twee man voor nodig zijn geweest. Het was niet moeilijk het aantal verdachten te beperken. De brug werd alleen gebruikt door bewakers die goedkope drank wilden kopen in een smokkelaarskamp bij de grens of door opiumkoeriers die de militaire patrouilles op de grote weg wilden omzeilen. Ik gokte op de opiumkoeriers.

Ik kampeerde een aantal dagen onder een overhangende rots bij de brug, samen met zes soldaten van de Special Forces die bij de cia waren gedetacheerd. Het was rond de schemering van de vierde dag toen we iemand aan hoorden komen – een stoere kerel die aan zijn gezicht te zien flink wat montagnardbloed in zijn aderen had. Hij was blootsvoets en liep met ontbloot bovenlijf, zodat het lange litteken zichtbaar was – waarschijnlijk afkomstig van een machete – dat dwars over zijn ribben liep. Over zijn schouder hingen een oude M16 en een smerige Mickey Mouse-rugzak. Daarin zaten ongetwijfeld de broodjes opium nummer 2 die hier hun lange reis begonnen naar de straten van Amerika en Europa.

Hij floot een Elton John-liedje tussen zijn rottende tanden toen de jongens van de Special Forces hem besprongen. Crocodile Rock bestierf in zijn keel, de M16 viel op de grond, hij had geen tijd om zijn grote machete te trekken en hij keek me aan met een mengeling van trots en haat. Na twee minuten te hebben geluisterd naar zijn gladde praatjes over dat hij deze route zelden gebruikte en dat hij een week geleden in Chiang Mai was, wist ik dat hij loog.

Ik besloot hem mee terug te nemen naar de gevangenis, omdat ik dacht dat een paar dagen in een gloeiendhete isoleercel hem wel wat mededeelzamer zou maken. De cia-jongens, van wie de meesten Smokey Joe graag mochten vanwege zijn bereidheid gevangenen ongevraagd een dreun te verkopen, dachten daar anders over. Ze hadden geen zin hun tijd te verdoen met een gesprek of een jonge kerel van de Division te moeten vragen of zij het verhoor van hem mochten overnemen.

Ze besloten gebruik te maken van wat hun handboek ‘verzwaarde ondervragingstechnieken’ noemde en vulden een grote, betonnen badkuip in een hoek van het gevangenisziekenhuis. Pas toen het water tot vlak onder de rand stond, sleepten een paar bewakers de koerier ernaartoe, geblinddoekt en met geboeide handen en voeten.

Ik zou op dat moment graag tegen de jongens van de cia hebben gezegd dat dit mijn zaak was en dat ze terug moesten in hun hok. Oké, je kunt jezelf ervan overtuigen dat er nu eenmaal andere regels golden als je in het nationale belang werkte, maar dit had daar in de verste verte niet mee te maken. Als ik erop terugkijk, denk ik dat ik overrompeld werd of gewoon deel wilde uitmaken van het team – de psychologie van de kleine groep, zoals de experts dat noemen. Wat het ook was, ik moet tot mijn schande bekennen dat ik niets zei.

De koerier, uitgekleed tot op zijn versleten onderbroek, de ogen bedekt, had geen idee waar hij was of wat er stond te gebeuren, dus hij was al op het randje van paniek toen ze hem met het gezicht omhoog vastbonden op een grote plank en die van de vloer tilden.

Vier van hen – duidelijk zeer ervaren in deze techniek – droegen hem naar de badkuip en hielden de plank schuin, zodat zijn hoofd tot aan zijn neus en mond in het water hing. Hij probeerde zich te verzetten, maar dat had geen zin en het happen naar adem maakte duidelijk dat hij verwachtte dat ze hem elk moment nog een paar centimeter konden laten zakken, zodat hij zou verdrinken.

Twee andere ondervragers waren inmiddels aan weerszijden van het worstelende lichaam gaan staan. De een sloeg een handdoek over de mond en de neus van de gevangene en toen die eenmaal stevig op zijn plek zat, gooide de ander er water uit een grote emmer overheen.

Het duurde even voor het water de handdoek had doorweekt, maar toen liep het rechtstreeks in de achteroverliggende keel van de koerier. Het water in zijn luchtpijp, gecombineerd met een golf die over zijn gezicht sloeg, overtuigde hem ervan dat hij onder water was geduwd en bezig was te verdrinken. Hij begon ongecontroleerd te kokhalzen, in een poging het water uit zijn longen te houden...

Het water bleef komen. Het gevoel van verdrinking zorgde voor nog grotere angst en het kokhalzen werd één constante opeenvolging van krampen. Dat ging maar door en door, tot hij een erectie kreeg, duidelijk zichtbaar in zijn onderbroek, en vervolgens zijn ontlasting deed in het water.

De mannen lachten, maar ik kon alleen maar staren – ik voelde me beschaamd en onteerd en ik ervoer elke kramp alsof ik het was die daar machteloos op die plank lag. Sommige mensen beweren dat compassie de puurste vorm van liefde is omdat er daarbij niets wordt terugverwacht of geëist. Ik weet niet of het compassie was wat ik die dag voor een Thaise drugskoerier voelde, maar ik weet wel dat ik nog nooit een dergelijke doodsangst had gezien. Het enige waar ik aan kon denken, was dat hij waarschijnlijk een dapperder mens was dan de meesten van ons. Mijn droge mond, op hol geslagen hart en met zweet doordrenkte lichaam vertelden me dat ik het niet half zo lang zou hebben volgehouden als hij. Ik voelde me ziek.

De agenten hielden ermee op. Ze haalden de handdoek van zijn gezicht, lieten de blinddoek zitten en vroegen of hij wilde praten. Hij was zo radeloos dat hij niet in staat was woorden te vormen. Hij hapte wanhopig naar lucht, plukte met spastische handen aan zijn boeien en zei niets. De cia-man die de leiding had, zei tegen zijn mannen dat ze de handdoek weer moesten terugleggen en verder moesten gaan met de marteling.

Dat was het moment dat ik mijn stem hervond.

‘Hou daar nu mee op of jullie worden aangeklaagd,’ zei ik, op een zo kille en autoritair mogelijke toon. Ze keken me aan, namen me de maat. Ik had nu geen keus meer, ik moest dit winnen, want anders zou ik voor de rest van wat er nog van mijn carrière over zou zijn als mietje te boek staan.

‘Ik kan er een officieel onderzoek van maken, als jullie dat willen. Denken jullie uit te kunnen leggen wat deze knaap met onze nationale veiligheid te maken heeft? Kramer, wil jij misschien als eerste?’

Na een ogenblik dat wel een eeuwigheid leek te duren zei de hoogste in rang, Kramer, tegen de anderen dat ze de handdoek moesten weghalen en zijn blinddoek af moesten doen. De drugskoerier keek op naar mij, deze stoere jongen met zijn machetelitteken die waarschijnlijk had gedacht dat hij wel tegen pijn kon, en het was bijna pathetisch om te zien hoe dankbaar hij me was. ‘Ben je bereid ons te vertellen wat er is gebeurd?’ vroeg ik hem.

Hij knikte, maar hij kon het trillen van zijn handen niet onderdrukken. Ze hadden hem gebroken, zoveel was duidelijk. Jaren later, toen de cia Khalid Sheikh Mohammed – de militaire leider van Al Qaida – aan waterboarding blootstelde, vestigde hij een nieuw wereldrecord door het tweeënhalve minuut vol te houden. De koerier had het negenentwintig seconden volgehouden, en dat was bovengemiddeld.

Nadat hij was losgemaakt van de plank en op de grond was gezakt, vertelde hij dat hij samen met twee broers op de brug was geweest. Zij leidden het hooggelegen opiumlab waar de drugs vandaan kwamen en zij waren degenen die hadden besloten Smokey Joe tot een menselijke speer te maken. De koerier zei dat hij de man met geen vinger had aangeraakt en ik had het gevoel dat hij de waarheid vertelde.

Hij legde uit dat de bewaker een leuke bijverdienste had verzonnen door de drugskoeriers die de brug overstaken af te persen: hij had de aftandse brug tot de eerste tolweg van Thailand gemaakt. In het begin was hij tevreden geweest met wat schraapsels van de broodjes opium – het knippen van het kaartje, zogezegd. Hij ruilde het schaafsel vervolgens bij de smokkelaars in tegen drank, die hij daarna in de gevangenis verkocht. Natuurlijk werd hij inhalig en werd het schaafsel algauw een flink stuk – zo groot dat de twee broers ten slotte besloten dat een tolweg niet bepaald in het belang was van de economie van Noord-Thailand.

We hadden ons antwoord en hoewel er geen officieel onderzoek zou komen, moesten we wel allemaal onze eigen versie van de zaak aan onze meerderen rapporteren. Ik ben ervan overtuigd dat in het cia-verslag stond dat ze slechts redelijk geweld hadden gebruikt, terwijl mijn rapport natuurlijk het tegendeel beweerde. Daar zou het mee zijn afgedaan – wie in de inlichtingengemeenschap trok zich nu iets aan van een Thaise drugskoerier? – ware het niet dat er één passage in het cia-rapport stond die ik niet kon weerleggen.

Kramer zou hebben verteld dat hij angst op mijn gezicht had gezien, dat het leek alsof ik zo meeleefde met de ondervraagde man dat mijn lichaam verstijfde en ik droop van het zweet. Hij zou zelfs mijn moed in twijfel hebben getrokken en mijn geschiktheid voor het front. Het was, zou je kunnen stellen, zijn manier om te zeggen dat mijn probleem mijn gevoel was.

Het was dat rapport dat Fluisteraar gelezen moet hebben toen hij mijn dossier uit de archieven opdook. Ik heb jaren de tijd gehad om over mijn eigen zwakheid na te denken en ik moet zeggen dat wat Fluisteraar me bij ons afscheid vertelde, waarschijnlijk klopte: ik zag de zin niet in van lijden. Voor mij mocht het snel voorbij zijn.

Ik keek uit het raam en zag de brede streep van de Bosporus en de koepels van de magnifieke moskeeën van Istanbul. De wielen raakten de landingsbaan. Ik was in Turkije.

Ik ben Pelgrim
IkBenPelgrim1.html
IkBenPelgrim2.html
IkBenPelgrim3.html
IkBenPelgrim4.html
IkBenPelgrim5.html
IkBenPelgrim6.html
IkBenPelgrim7.html
IkBenPelgrim8.html
IkBenPelgrim9.html
IkBenPelgrim10.html
IkBenPelgrim11.html
IkBenPelgrim12.html
IkBenPelgrim13.html
IkBenPelgrim14.html
IkBenPelgrim15.html
IkBenPelgrim16.html
IkBenPelgrim17.html
IkBenPelgrim18.html
IkBenPelgrim19.html
IkBenPelgrim20.html
IkBenPelgrim21.html
IkBenPelgrim22.html
IkBenPelgrim23.html
IkBenPelgrim24.html
IkBenPelgrim25.html
IkBenPelgrim26.html
IkBenPelgrim27.html
IkBenPelgrim28.html
IkBenPelgrim29.html
IkBenPelgrim30.html
IkBenPelgrim31.html
IkBenPelgrim32.html
IkBenPelgrim33.html
IkBenPelgrim34.html
IkBenPelgrim35.html
IkBenPelgrim36.html
IkBenPelgrim37.html
IkBenPelgrim38.html
IkBenPelgrim39.html
IkBenPelgrim40.html
IkBenPelgrim41.html
IkBenPelgrim42.html
IkBenPelgrim43.html
IkBenPelgrim44.html
IkBenPelgrim45.html
IkBenPelgrim46.html
IkBenPelgrim47.html
IkBenPelgrim48.html
IkBenPelgrim49.html
IkBenPelgrim50.html
IkBenPelgrim51.html
IkBenPelgrim52.html
IkBenPelgrim53.html
IkBenPelgrim54.html
IkBenPelgrim55.html
IkBenPelgrim56.html
IkBenPelgrim57.html
IkBenPelgrim58.html
IkBenPelgrim59.html
IkBenPelgrim60.html
IkBenPelgrim61.html
IkBenPelgrim62.html
IkBenPelgrim63.html
IkBenPelgrim64.html
IkBenPelgrim65.html
IkBenPelgrim66.html
IkBenPelgrim67.html
IkBenPelgrim68.html
IkBenPelgrim69.html
IkBenPelgrim70.html
IkBenPelgrim71.html
IkBenPelgrim72.html
IkBenPelgrim73.html
IkBenPelgrim74.html
IkBenPelgrim75.html
IkBenPelgrim76.html
IkBenPelgrim77.html
IkBenPelgrim78.html
IkBenPelgrim79.html
IkBenPelgrim80.html
IkBenPelgrim81.html
IkBenPelgrim82.html
IkBenPelgrim83.html
IkBenPelgrim84.html
IkBenPelgrim85.html
IkBenPelgrim86.html
IkBenPelgrim87.html
IkBenPelgrim88.html
IkBenPelgrim89.html
IkBenPelgrim90.html
IkBenPelgrim91.html
IkBenPelgrim92.html
IkBenPelgrim93.html
IkBenPelgrim94.html
IkBenPelgrim95.html
IkBenPelgrim96.html
IkBenPelgrim97.html
IkBenPelgrim98.html
IkBenPelgrim99.html
IkBenPelgrim100.html
IkBenPelgrim101.html
IkBenPelgrim102.html
IkBenPelgrim103.html
IkBenPelgrim104.html
IkBenPelgrim105.html
IkBenPelgrim106.html
IkBenPelgrim107.html
IkBenPelgrim108.html
IkBenPelgrim109.html
IkBenPelgrim110.html
IkBenPelgrim111.html
IkBenPelgrim112.html
IkBenPelgrim113.html
IkBenPelgrim114.html
IkBenPelgrim115.html
IkBenPelgrim116.html
IkBenPelgrim117.html
IkBenPelgrim118.html
IkBenPelgrim119.html
IkBenPelgrim120.html
IkBenPelgrim121.html
IkBenPelgrim122.html
IkBenPelgrim123.html
IkBenPelgrim124.html
IkBenPelgrim125.html
IkBenPelgrim126.html
IkBenPelgrim127.html
IkBenPelgrim128.html
IkBenPelgrim129.html
IkBenPelgrim130.html
IkBenPelgrim131.html
IkBenPelgrim132.html
IkBenPelgrim133.html
IkBenPelgrim134.html
IkBenPelgrim135.html
IkBenPelgrim136.html
IkBenPelgrim137.html
IkBenPelgrim138.html
IkBenPelgrim139.html
IkBenPelgrim140.html
IkBenPelgrim141.html
IkBenPelgrim142.html
IkBenPelgrim143.html
IkBenPelgrim144.html
IkBenPelgrim145.html
IkBenPelgrim146.html
IkBenPelgrim147.html
IkBenPelgrim148.html
IkBenPelgrim149.html
IkBenPelgrim150.html
IkBenPelgrim151.html
IkBenPelgrim152.html
IkBenPelgrim153.html
IkBenPelgrim154.html
IkBenPelgrim155.html
IkBenPelgrim156.html
IkBenPelgrim157.html
IkBenPelgrim158.html
IkBenPelgrim159.html
IkBenPelgrim160.html
IkBenPelgrim161.html
IkBenPelgrim162.html
IkBenPelgrim163.html
IkBenPelgrim164.html
IkBenPelgrim165.html
IkBenPelgrim166.html
IkBenPelgrim167.html
IkBenPelgrim168.html
IkBenPelgrim169.html
IkBenPelgrim170.html
IkBenPelgrim171.html
IkBenPelgrim172.html
IkBenPelgrim173.html
IkBenPelgrim174.html
IkBenPelgrim175.html
IkBenPelgrim176.html
IkBenPelgrim177.html
IkBenPelgrim178.html
IkBenPelgrim179.html
IkBenPelgrim180.html
IkBenPelgrim181.html
IkBenPelgrim182.html
IkBenPelgrim183.html
IkBenPelgrim184.html
IkBenPelgrim185.html
IkBenPelgrim186.html
IkBenPelgrim187.html
IkBenPelgrim188.html
IkBenPelgrim189.html
IkBenPelgrim190.html
IkBenPelgrim191.html
IkBenPelgrim192.html
IkBenPelgrim193.html
IkBenPelgrim194.html
IkBenPelgrim195.html
IkBenPelgrim196.html
IkBenPelgrim197.html
IkBenPelgrim198.html
IkBenPelgrim199.html
IkBenPelgrim200.html
IkBenPelgrim201.html