43
Ik keerde terug naar mijn ligstoel, trok mijn schoenen en mijn jasje aan en liep snel richting de stad. Afgaand op mijn geheugen zocht ik me een weg door een stuk of zes nauwe straatjes, ik rondde een plein en zag toen een eindje voor me uit de weg met het drukke verkeer waarnaar ik zocht.
Ik bereikte het kruispunt, keek in beide richtingen om nummer 176 te lokaliseren en realiseerde me dat ik hier eerder was geweest.
Plotseling leek de wereld te kantelen om zijn as.
Op dat ene moment – dat ene kristalheldere stipje in de tijd – zwaaide de balans van het hopeloze onderzoek door naar mijn kant en wist ik dat ik de telefooncel had gevonden waar ik naar op zoek was.
Ik stond aan de overkant van de doorgaande weg, tien meter bij een BP-station vandaan. Ik herkende hem omdat het een van de cellen was die ik op mijn eerste dag hier had gefotografeerd. Overal om me heen was het lawaai van het verkeer dat wij op de achtergrond van de Echelon-opname hadden gehoord. Nummer 176 was het benzinestation en, in tegenstelling tot de eerste keer dat ik hier was, zat er nu buiten op een stoel een man te wachten om je auto vol te tanken. Het was Ahmut Pamuk en op een tafel voor hem lag een verzameling gereedschappen om hout en leer te bewerken die hij gebruikte om een traditioneel Turks snaarinstrument te repareren.
Vandaag een instrument repareren, dacht ik, en er op andere dagen eentje bespelen. Een çigirtma, bijvoorbeeld.
Ik bleef doodstil staan en zoals ik al zo vaak had gedaan in mijn professionele leven, sloot ik de chaotische wereld buiten en dook in mijn innerlijk. Ik zag een vrouw naderen: ze kwam ofwel te voet en liep tot dicht bij de pompen of ze kwam per auto en parkeerde die aan de zijkant van het benzinestation – het was de enige plek in de directe omgeving waar je kon parkeren.
Ze stapte op de telefooncel af, wachtte tot de telefoon overging en hield toen de gsm met de van tevoren opgenomen boodschap omhoog. Er waren geen winkels of huizen in de buurt vanwaar iemand haar zou hebben kunnen observeren – waarschijnlijk ook de reden dat ze deze plek had gekozen – maar haar gsm was net ver genoeg bij het mondstuk van de telefoon vandaan geweest om Echelon het verkeerslawaai en de vage muziek van Ahmut Pamuk op te laten pikken.
De musicus zou gezeten aan zijn tafel het vreemde blaasinstrument hebben bespeeld, misschien de noten van het volksliedje hebben genoteerd, om die naar het archief te kunnen sturen.
Ik zei niets, deed niets, voelde niets. Ik liep alles in gedachte nog een keer na om er zeker van te zijn dat mijn verlangen naar informatie mijn logica niet te veel kleurde. Uiteindelijk tevredengesteld, vastbesloten niet toe te geven aan welke emotie dan ook, draaide ik me om en bekeek elke vierkante centimeter van het benzinestation en het dak. Ik zocht naar aanwijzingen en pas toen ik die gevonden had, liet ik mijn gevoelens de vrije loop en slaakte ik inwendig een juichkreet.
Tegen alle verwachtingen in, uitgaand van niet meer dan een paar toevallig opgepikte geluiden, had ik de telefooncel gevonden en wist ik – dankzij wat ik zojuist had gezien – dat ik bovendien een kans had de vrouw te identificeren.