43
Cumali ging me voor door het toegangshek en eenmaal tussen de rotsen, sloeg het zonlicht ongenadig toe.
De korte afstand van de waterbak naar hier was de pijnlijkste reis van mijn leven. Elke stap was weer een nieuwe klap geweest. Het waterboarden, het bloedverlies en de almaar stijgende koorts eisten een enorme tol van het kleine beetje kracht dat ik nog had. Ik voelde heden en verleden in elkaar overgaan.
Ik leunde tegen een rotsblok en zei tegen Cumali dat ze de motorsloep uit zijn schuilplaats moest halen en hem langs de oude steiger moest leggen. Terwijl zij op weg ging naar een kleine inham, verborgen achter de rotsen, toetste ik het laatste cijfer in en hoorde de pieptoon die aangaf dat er een internationale verbinding werd gelegd. Er werd onmiddellijk opgenomen.
Mijn stem was nauwelijks hoorbaar. ‘Meneer de president?’ zei ik, zo goed en zo kwaad als het ging.
‘Wie is dit?’ antwoordde een man, te jong om Grosvenor te zijn.
‘Ik moet... ik moet de presi...’
‘Ik kan u nauwelijks horen. Identificeert u zich, alstublieft.’ Hij klonk als een marinier.
Ik was zwakker dan ik ooit voor mogelijk had gehouden, onmetelijk beschadigd, maar ik wist wat er was gebeurd. Ik gebruikte Cumali’s telefoon en het communicatiesysteem van het Witte Huis had het gesprek geïdentificeerd als komende van een volkomen onbekende bron. Oké, ik belde naar de directe lijn van de president, maar ze waren niet van plan een dergelijk telefoontje toe te laten voordat ze wisten wie het was. Ik was daarom doorverbonden met een zwaarbeveiligd communicatiecentrum diep in de bergen van Colorado en ik sprak met een van de achttienhonderd mariniers en technici die het centrum bemanden.
‘Identificeer uzelf,’ herhaalde de marinier.
‘Mijn naam is Sco...’ maar ik wist dat dit niet het juiste antwoord was; een naam zou niets betekenen. Ik stond daar in de ziedende zon, met pijn in mijn ogen, en ik voelde mezelf wegdrijven van mijn lichaam. Alsof ik vanuit de hoogte op mezelf neerkeek.
‘Ik hoor u nauwelijks,’ zei de marinier. ‘Herhaal het, alstublieft.’
Zijn woorden drongen nauwelijks tot me door. Ik zag weer de oude stier die uithaalde met de moker en ik hoorde in mijn hoofd iemand schreeuwen. Ik realiseerde me dat het mijn eigen stem was – maar het enige geluid op het strand kwam van de motor van de naderende boot en het gekrijs van de zeemeeuwen boven mijn hoofd.
‘Pelgrim...’ wist ik uit te brengen. Ik dacht althans dat ik dat zei, ik wist het niet zeker, misschien zei ik het alleen maar in gedachten.
‘Ik heb het niet kunnen verstaan. Zeg dat nog eens.’
Stilte. Ik keek naar de kleine jongen met het syndroom van Down die over het zand aan kwam rennen en in de armen van zijn vader sprong.
‘Bent u daar nog? Zeg het nog een keer, alstublieft.’ De stem van de marinier bracht me weer bij mijn positieven.
‘Ik... ben... Pelgrim,’ zei ik.
De marinier hoorde het. De afgelopen maand was aan het begin van elke dienst één bevel er meer dan wat dan ook bij de mariniers in geramd. Als ze een woord hoorden, een bepaalde codenaam, moest daar de hoogste prioriteit aan worden gegeven. De marinier hoorde het nu.
‘Bent u er nog?! Blijf alstublieft aan de lijn, meneer. Blijf aan de lijn, Pelgrim!’
Hij voerde een aantal codes in op zijn toetsenbord en riep daarmee een lijst functionarissen op die onmiddellijk het nieuws moesten horen – Pelgrim leeft; Pelgrim heeft contact gemaakt; Pelgrim is terug uit de kou.
De eerste persoon op de lijst was de veiligheidsofficier van het Witte Huis, gezeten in zijn kleine kantoortje. Het was al heel laat – even over vieren ’s nachts aan de oostkust – toen hij de telefoon opnam en een anonieme stem hoorde: ‘Voor de president. Pelgrim.’
Ook al was de officier ervan overtuigd dat de opperbevelhebber sliep, zijn instructies waren duidelijk en hij belde onmiddellijk naar de telefoon in de slaapkamer van de president.
Grosvenor sliep echter niet, verre van dat: meer dan twaalf uur geleden had Fluisteraar hem gebeld en hem verteld over de hoopvolle boodschap van Bradley. Hij zat in een leunstoel en keek naar de lichtjes van Washington – zonder ze te zien trouwens – toen de telefoon ging. Hij griste de gsm van tafel en schokte daarmee de veiligheidsofficier, die op enige vertraging had gerekend. Grosvenor luisterde naar de hakkelende man.
‘Wat zei je?’ blafte de president, die nu toch ook dreigde te bezwijken onder de spanning.
‘Het is Pelgrim,’ wist de officier eindelijk uit te brengen. Hij hoorde Grosvenor iets mompelen wat klonk als ‘Lieve god’, maar zeker wist hij het niet. Waarom zou de president bidden?
‘Ben je daar, Pelgrim?’ Ik hoorde de onmiskenbare stem van Grosvenor, ook al klonk hij hol en vreemd. Ergens in mijn verwarde geest begreep ik dat ze het in Colorado codeerden.
‘Tienduizend doses,’ fluisterde ik.
‘Tienduizend?’ herhaalde de president, vol ongeloof.
‘Ze zijn er al,’ zei ik. ‘Hij gebruikt onze eigen artsen, het zal waarschijnlijk over een paar uur beginnen.’
Nadat ik uit de waterbak was gehaald, moest mijn training het op een gegeven moment hebben overgenomen en had ik, zonder het me te realiseren, gerepeteerd wat ik moest zeggen. Mijn keel brandde en ik verlangde wanhopig naar drinken, maar zodra ik eraan dacht, schoof ik dat idee alweer opzij, bang dat het kokhalzen weer zou beginnen. Ik probeerde me te blijven concentreren.
‘Van Chyron,’ zei ik, met steeds zwakkere stem.
‘Herhaal dat,’ zei de president.
‘Het is een farmaceutisch bedrijf... Karlsruhe... Duitsland.’
Er klonk nog een andere stem over de lijn. Het was Fluisteraar en ik wist dat ze hem ook moesten hebben gealarmeerd en dat hij had meegeluisterd. ‘Kun je dat spellen?’ vroeg hij.
Ik probeerde het diverse keren, maar ik kwam niet voorbij de eerste paar letters; mijn geest wilde niet.
‘Karlsruhe?’ zei Dave, in een poging het te bevestigen.
Ik had zijn stem nog nooit zo mild gehoord en ik vroeg me af hoe dat kwam. Ik hoopte dat hij in orde was.
‘Er is daar een hotel. De Deutsche König,’ wist ik uit te brengen, voordat mijn stem weer wegstierf.
‘Prachtig, dat is prachtig,’ zei Fluisteraar.
De president vroeg zich waarschijnlijk af of ik stervende was, maar hij probeerde me niet op te jagen, ondanks wat er op het spel stond, ondanks de urgentie. Ik denk dat hij wist dat ik het op de een of andere manier voor elkaar zou krijgen.
‘Hou vol,’ zei hij alleen maar. ‘Je bent een held, verdomme. Hou vol.’
‘Ik had naar serienummers moeten vragen,’ ratelde ik verder, zwakker dan ooit. ‘Ik ben dingen vergeten... De Saraceen heeft me pijn gedaan, weet u... Er was een kind...’
‘Ja, dat weten we,’ zei Fluisteraar.
‘Dat hadden we niet mogen doen... Het was... Ik wist gewoon geen andere manier...’
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei Fluisteraar. ‘Het is nu voorbij.’
Ik vond ergens nog een vonkje energie en dat verschafte me enige helderheid. ‘Het is een vaccin,’ zei ik. ‘Het zit in ampullen.’
‘Wat voor vaccin?’ vroeg Fluisteraar, nog steeds met die vreemd milde stem.
‘Griepvaccins,’ zei ik. ‘Hij heeft het in ampullen met griepvaccins gestopt. Het is er het seizoen voor, de inentingen beginnen morgen.’
Er viel een stilte aan de andere kant. Ik denk dat ze zich realiseerden dat ik het hem had geflikt.
Twee telefoontjes uit de Hindu Kush hadden uiteindelijk geleid naar de praktijken van huisartsen in Amerika. Toen bevestigde Fluisteraar het, door de president te vertellen dat ze nu alle informatie hadden: de dag, de fabrikant en de methode. Ik dacht dat ze zouden gaan ophangen – er moesten toch duizenden dingen geregeld worden – maar Grosvenor nam het woord.
‘Waar ben je?’ vroeg hij.
Ik gaf geen antwoord. Ik probeerde krachten te verzamelen, de weinige reserves die ik nog had aan te spreken – ik zou als een krab door het zand naar de oude steiger moeten kruipen.
‘Kun je het nog even volhouden, Scott?’ vroeg Grosvenor, met steeds meer paniek in zijn stem. ‘Ik stuur helikopters vanuit de Middellandse Zee naar je toe. Kun je het nog even volhouden?’
‘We zullen de Turkse regering moeten inlichten,’ onderbrak Fluisteraar hem.
‘De Turkse regering kan de pest krijgen,’ zei Grosvenor.
‘Nee, niet doen! Niemand sturen,’ zei ik. ‘Ik zal hier niet zijn.’
Grosvenor wilde me tegenspreken, wilde weten wat ik bedoelde, maar Fluisteraar hield hem tegen.
‘Het is oké, Scott, ik begrijp het. Het is oké.’
‘Nou, ik anders niet, verdomme,’ zei Grosvenor. ‘Ik zeg je toch dat er helikopters komen?’
‘Hij is gewond, meneer... Ze hebben hem verwond...’
Het was tijd om te gaan en ik begon me plotseling zorgen te maken dat ik iets was vergeten. ‘Hebben jullie het gehoord?’ vroeg ik. ‘Tienduizend doses... Chyron... griepvaccins.’
‘Ja, we hebben het gehoord,’ antwoordde de president vriendelijk. ‘Ik wil je uit naam van...’
Ik hing op. Het was klaar. Het was nu allemaal voorbij. Volharden – was dat niet wat ik had gezegd dat ik moest doen? Volharden.