69
De plannen moesten worden aangepast. Ik arriveerde de volgende ochtend een paar minuten voor tien op het politiebureau en hoorde daar dat Ingrid Kohl had gezegd dat ze een griepje had en dat ze pas later op de dag kon komen. Misschien was het de waarheid – wie zou het zeggen.
Cameron hadden ze zelfs nog helemaal niet gesproken, niet persoonlijk althans. Hayrunnisa had naar haar boot gebeld, maar de persoonlijk assistent van de jonge vrouw had geweigerd haar wakker te maken.
‘Mijn instructies zijn duidelijk, ze mag niet gestoord worden. Als madame opstaat, zal ik haar vragen u terug te bellen.’
Ik zei tegen Hayrunnisa dat ze me moest bellen zodra een van tweeën was gearriveerd, maar uiteindelijk zat ik twee uur later op het terras van een café in de buurt – ik volgde op mijn gsm de voortgang van mijn pakketje bij FedEx en zag dat het vannacht al in New York was gearriveerd en op het punt stond afgeleverd te worden – toen ik Ingrid voor het eerst zag.
Ze kwam mijn richting uit lopen. Ze had een goedkope tas over haar schouder, een namaakzonnebril van Tom Ford boven op haar hoofd en een jonge hond – een verschrikkelijk mormel – aan een stuk touw. Een beetje vrouw van de wereld had tegenwoordig een designerhond en het kon Ingrid ofwel geen moer schelen of ze wilde bewust provoceren. Ik moest bijna lachen.
Behalve één ding: de korrelige foto had haar geen recht gedaan. Ze was in werkelijkheid een stuk langer en ze straalde in haar afgeknipte spijkerbroek en dunne, witte T-shirt een sensualiteit uit die ik niet had verwacht. Haar korte haar was inmiddels iets langer en dat maakte dat haar blauwe ogen nog dieper in de kassen lagen. Je kreeg het idee dat ze dwars door je heen kon kijken.
Ze was verbluffend, geen twijfel mogelijk – vijf jongemannen die haar van dichtbij nastaarden, bevestigden dat – maar als ze zich er al van bewust was, leek het haar niet te interesseren. Misschien dat ze daarom met alles wegkwam – zelfs met dat mormel.
Lang geleden zei ik dat er plekken waren die ik me mijn hele leven zou herinneren. Hetzelfde gold voor mensen. En ik wist op dat moment, zittend in een onbeduidend café onder de hete Turkse zon, dat deze eerste aanblik van haar een van die dingen zou zijn die me altijd bij zouden blijven.
Ze stapte van de stoep af en liep tussen de cafétafeltjes door, op weg naar de afhaalbalie. Toen ze de hippe jongens passeerde – Serviërs, zo te horen – stak een van hen zijn arm uit en greep haar bij de pols.
‘Wat is dat voor hond?’ vroeg de knaap – designerstoppelbaard, hemd open, inkt rond zijn biceps – in Engels met een zwaar accent.
Ze keek hem aan met een blik die zijn stoppelbaard had kunnen verschroeien. ‘Laat alsjeblieft mijn arm los,’ zei ze.
Dat deed de man niet. ‘Het is maar een vraag,’ zei hij glimlachend.
‘Het is een Duits ras,’ zei Ingrid. ‘Een lulhond.’
‘Een wat?’ vroeg de knaap.
‘Een lulhond. Als ik hem een kerel aanwijs, komt hij terug met zijn lul in zijn bek. Wil je dat ik het laat zien?’
De hond gromde en de glimlach verdween van het gezicht van de man – zijn woede nog verergerd door het gelach van zijn vrienden. Ingrid trok haar arm los en liep verder naar de bar.
Ik zat daar en concentreerde me op haar stem, maar het was allemaal niet zo duidelijk: ze had de waarheid verteld over die verkoudheid en haar stem was schor en vervormd. De akoestiek in het landhuis was ook totaal anders geweest – de immense afmetingen hadden er een soort galm aan gegeven – en ik had de stem alleen maar van een afstand gehoord. Hoewel mijn gevoel me zei dat zij het was geweest in die slaapkamer, kon ik er niet helemaal zeker van zijn.
Vol twijfel keek ik opnieuw naar haar, terwijl ze met het mormel aan de bar stond, en ik moest eerlijk zijn: misschien wilde ik wel niet dat zij de moordenaar was.