35

Hij liet de gevangenen geboeid achter, leidde de paarden naar de toegang tot het dorp, hield zijn wapen in de aanslag en keerde terug naar de onstuimige dagen van zijn jeugd.

In zijn laboratorium in Libanon was hij al tot de conclusie gekomen dat er maar één plek afgelegen genoeg was om zijn menselijke proef uit te voeren: het kapotgeschoten dorp waar hij meer dan een jaar had gebivakkeerd tijdens de oorlog tegen de Sovjets.

En terwijl hij nu door de kapotte straten liep – elk gebouw vertrouwd, elke geblakerde vuurplaats vol herinneringen – uitte hij luidkeels een groet in het Arabisch. ‘Allahoe akbar,’ riep hij.

Het dorp kon inmiddels best zijn ingenomen door de taliban, een groep oorlogsvluchtelingen of een van de eindeloze drugskaravaans, en hij wilde de gevangenen pas naar binnen brengen als hij zeker wist dat hij hier alleen was.

‘Allahoe akbar.’ God is almachtig. En de enige reactie die hij kreeg, was het geluid van de wind, die nooit aflatende, bijtende wind die hij zich nog zo goed herinnerde, die helemaal tot in China blies. Er zeker van dat hij alleen was, liep hij om de oude moskee heen en hij stapte de keuken binnen waar hij voor het eerst een sigaret had gedeeld met Abdul Mohammad Khan.

De geesten wervelden om hem heen. Hij kon bijna de bebaarde gezichten van de andere moedj zien, zoals ze in een halve kring hadden gezeten en hun laatste verzoeken aan de krijgsheer hadden gedaan. Ze waren allemaal nog zo jong geweest, zo vol leven. Het was voordat de Saraceen was getrouwd en voordat hij een kind had gekregen en heel even herinnerde hij zich weer hoe het was om nog zoveel toekomst te hebben en nauwelijks een verleden.

Hij maakte zich los uit zijn dromen, maakte misschien wel voor het eerst sinds het vertrek van de moedj een vuur in de haard en richtte een geïmproviseerde stal in op de plek waar ooit het graan werd opgeslagen. Pas toen haalde hij de gevangenen op, hij ketende hen aan de oude wasbakken, vulde hun veldflessen bij en gaf hun ieder twee van de scheepsbeschuiten die hen sinds hun ontvoering op de been hadden gehouden en die ze inmiddels waren gaan haten.

Ze aten ze bijna mechanisch op, te uitgeput om te protesteren, en namen zelfs niet de moeite hun matrasjes uit te rollen, maar ploften direct op het oude stro in een hoek van het vertrek. Voor de twee mannen zou het hun laatste koortsvrije slaap zijn.

De drie werden de volgende ochtend wakker van het geluid van gehamer. De Saraceen was al uren op om een van de stenen voorraadschuren te verbouwen die op de rand van een klif stond, niet ver van de moskee. De drie gevangenen konden via kieren in de muur zien dat hij een van de ingestorte gedeeltes had gerepareerd en nu de paarden gebruikte om er een hardhouten deur naartoe te slepen die het gammele, in de scharnieren hangende exemplaar moest vervangen. Het was duidelijk dat dit hun cel zou worden.

Slechts één keer betrad de Saraceen de keuken en dat was om een stuk gewapend glas te pakken uit dozen die spullen bevatten die er voor de gevangenen uitzagen als medische voorraden. Ze keken hoe hij terugliep naar het andere gebouw, het glas halverwege een muurtje plaatste en het vastzette met een mengsel van modder en specie. Een raam? Dat was raar, dachten de gevangenen. Maar het was ook helemaal geen raam – het was een observatievenster.

Even na lunchtijd bracht hij hen zwijgend naar wat hun stenen graf zou worden. Eenmaal binnen keken ze om zich heen en zagen dat hij een aantal zadeldekens in een hoek had gegooid die als bed moesten dienen. Hij had verder een rafelig gordijn opgehangen met daarachter een latrine en had een doos scheepsbeschuit, vier grote tanks met water en een houtkachel met voldoende brandstof neergezet. Opnieuw probeerden ze met hem te communiceren, wilden weten hoe lang ze in deze verstikkende ruimte moesten blijven, maar hij controleerde alleen maar de kettingen die hen aan de ringbouten in de muur ketenden en vertrok.

Korte tijd later hoorden ze het geluid van paardenhoeven op het stenen pad en door op een van de watertanks te klimmen en door het observatievenster te gluren, zagen ze dat hij wegreed met zijn pony’s. Waar kon hij in vredesnaam naar op weg zijn? De dichtstbijzijnde menselijke bewoning moest zelfs met een snel paard op minstens zeven dagen reizen liggen en het leek hun niet waarschijnlijk dat hij hen zo lang alleen zou laten.

Toch begonnen ze onmiddellijk pogingen te doen de ringbouten uit de muur te krijgen. Het was een kwellend trage en ondankbare taak – hun enige gereedschap bestond uit flinters brandhout – en ze hadden nog nauwelijks enige verandering gebracht in het graniet en de specie waarin de bouten verankerd zaten, toen ze na vier uur de paarden weer hoorden terugkeren.

Opnieuw gebruikmakend van het observatievenster zagen ze dat de Saraceen onmiddellijk verdween in de doolhof van verbrokkelde straten en huizen, al gravend en hamerend, om alleen even terug te keren naar de pakpaarden om een aantal grijze kistjes en minstens tien houten vaatjes op te halen. Waar hij ze had gevonden, daar konden ze alleen maar naar raden.

Die avond ging voor het eerst sinds hun opsluiting de deur van hun cel open. De Saraceen kwam binnen en zette zonder iets te zeggen drie borden neer met iets wat leek op een vegetarische curry vergezeld van een stapel ronde, platte broden die de Afghanen naan noemden. Het was de eerste warme maaltijd die de gevangenen in bijna twee weken hadden gezien en ze vielen er als wolven op aan. Hoe simpel het eten ook was, de Nederlandse ingenieur zei lachend dat dit het heerlijkste maal was dat hij ooit had genuttigd.

Binnen het uur lagen ze in een diepe, droomloze slaap. Geen wonder, zowel de naan als de curry waren doordrenkt van een barbituraat genaamd pentobarbital, een medicijn zo krachtig dat het door veel voorstanders van euthanasie wordt aanbevolen.

Even voor twee uur in de ochtend kwam de Saraceen met een kleine operatieset en een met olie gevulde stormlamp de cel weer binnen. Hij zag er angstaanjagend uit in zijn beschermende pak, de met Kevlar gevoerde handschoenen en de helm met zijn plastic vizier. Op zijn rug zat een zuurstoftank die via een regulator lucht in zijn afgeplakte en verzegelde lichaam blies.

Snel werkend, om zo min mogelijk zuurstof te verbruiken, knielde hij naast de vrouw, hij verwijderde haar spijkerbroek, trok haar stinkende ondergoed opzij en controleerde de plek van de vaccinatie. Met stille tevredenheid zag hij het platte litteken en wist dat het vaccin perfect was aangeslagen. Ze was nu zo goed beschermd als de medische wetenschap maar kon bewerkstelligen.

Hij kleedde haar weer aan en begon eerst met de geluidstechnicus. Hij rolde de mouw van diens T-shirt op en keek naar de prikkeldraadtatoeage. De Saraceen haatte tatoeages en koos die dus als zijn doelwit.

Hij pakte een injectiespuit en controleerde door zijn plastic vizier de zuiger. Tevredengesteld boog hij zich naar de kit en haalde er een van de twee glazen ampullen met de extra nul uit. Hij was afgesloten met een speciale rubberen dop en de Saraceen pakte de injectienaald in een van zijn gehandschoende handen en duwde toen de naald door de rubberen dop in het flesje.

Terwijl zijn versnelde ademhaling door de zuurstofregulator rochelde, duwde hij lucht in de ampul, hij trok toen aan de zuiger en vulde de injectiespuit met wat de dodelijkste ziekteverwekker op aarde zou kunnen zijn. De tijd zou het leren.

Bij het vage licht van de stormlamp – zonder meer een scène uit de diepste krochten van de hel – boog de man in het zwarte beschermingspak zich over de gevangene en duwde, na nog een laatste gebed tot Allah, de naald langzaam in het prikkeldraad.

De Saraceen was een goede arts, met veel ervaring in het toedienen van intraveneuze medicaties, en de hippe Japanner verroerde zich nauwelijks in zijn door medicijnen veroorzaakte slaap toen de naald dieper in zijn lichaam drong en de ader vond. Geleidelijk aan drukte de Saraceen de zuiger omlaag en keek hoe het niveau van de heldere vloeistof zakte terwijl het in de bloedstroom van het slachtoffer vloeide. Na tien seconden was het gebeurd en de jongeman zuchtte zacht en rolde op zijn andere zij.

De Saraceen stopte de spuit en de glazen ampul onmiddellijk in een speciale container die hij eerder had gevuld met een sterk Lysol-ontsmettingsmiddel.

Vervolgens richtte hij zijn aandacht op de Nederlandse ingenieur en herhaalde de procedure in de dij van de man. Hij stopte toen hij – heel even – dacht dat de eerste prik hem wakker had gemaakt. Hij had zich echter vergist en pakte de spuit stevig beet, hij duwde hem omlaag en scheidde daarmee de man van zijn vrouw en kinderen, even zeker als wanneer hij de loop van de AK-47 tegen zijn slaap had gedrukt.

Nu zijn experiment was afgerond, raapte hij zijn chirurgische kit, de container en de stormlamp weer bij elkaar.

In doodse stilte – zelfs het geluid van de zuurstofregulator leek te zijn verstomd – liep hij naar de deur, uit volle kracht biddend dat zijn virus was aangeslagen en dat het extra gen het tot een volwaardige vaccinbreker had gemaakt.

Ik ben Pelgrim
IkBenPelgrim1.html
IkBenPelgrim2.html
IkBenPelgrim3.html
IkBenPelgrim4.html
IkBenPelgrim5.html
IkBenPelgrim6.html
IkBenPelgrim7.html
IkBenPelgrim8.html
IkBenPelgrim9.html
IkBenPelgrim10.html
IkBenPelgrim11.html
IkBenPelgrim12.html
IkBenPelgrim13.html
IkBenPelgrim14.html
IkBenPelgrim15.html
IkBenPelgrim16.html
IkBenPelgrim17.html
IkBenPelgrim18.html
IkBenPelgrim19.html
IkBenPelgrim20.html
IkBenPelgrim21.html
IkBenPelgrim22.html
IkBenPelgrim23.html
IkBenPelgrim24.html
IkBenPelgrim25.html
IkBenPelgrim26.html
IkBenPelgrim27.html
IkBenPelgrim28.html
IkBenPelgrim29.html
IkBenPelgrim30.html
IkBenPelgrim31.html
IkBenPelgrim32.html
IkBenPelgrim33.html
IkBenPelgrim34.html
IkBenPelgrim35.html
IkBenPelgrim36.html
IkBenPelgrim37.html
IkBenPelgrim38.html
IkBenPelgrim39.html
IkBenPelgrim40.html
IkBenPelgrim41.html
IkBenPelgrim42.html
IkBenPelgrim43.html
IkBenPelgrim44.html
IkBenPelgrim45.html
IkBenPelgrim46.html
IkBenPelgrim47.html
IkBenPelgrim48.html
IkBenPelgrim49.html
IkBenPelgrim50.html
IkBenPelgrim51.html
IkBenPelgrim52.html
IkBenPelgrim53.html
IkBenPelgrim54.html
IkBenPelgrim55.html
IkBenPelgrim56.html
IkBenPelgrim57.html
IkBenPelgrim58.html
IkBenPelgrim59.html
IkBenPelgrim60.html
IkBenPelgrim61.html
IkBenPelgrim62.html
IkBenPelgrim63.html
IkBenPelgrim64.html
IkBenPelgrim65.html
IkBenPelgrim66.html
IkBenPelgrim67.html
IkBenPelgrim68.html
IkBenPelgrim69.html
IkBenPelgrim70.html
IkBenPelgrim71.html
IkBenPelgrim72.html
IkBenPelgrim73.html
IkBenPelgrim74.html
IkBenPelgrim75.html
IkBenPelgrim76.html
IkBenPelgrim77.html
IkBenPelgrim78.html
IkBenPelgrim79.html
IkBenPelgrim80.html
IkBenPelgrim81.html
IkBenPelgrim82.html
IkBenPelgrim83.html
IkBenPelgrim84.html
IkBenPelgrim85.html
IkBenPelgrim86.html
IkBenPelgrim87.html
IkBenPelgrim88.html
IkBenPelgrim89.html
IkBenPelgrim90.html
IkBenPelgrim91.html
IkBenPelgrim92.html
IkBenPelgrim93.html
IkBenPelgrim94.html
IkBenPelgrim95.html
IkBenPelgrim96.html
IkBenPelgrim97.html
IkBenPelgrim98.html
IkBenPelgrim99.html
IkBenPelgrim100.html
IkBenPelgrim101.html
IkBenPelgrim102.html
IkBenPelgrim103.html
IkBenPelgrim104.html
IkBenPelgrim105.html
IkBenPelgrim106.html
IkBenPelgrim107.html
IkBenPelgrim108.html
IkBenPelgrim109.html
IkBenPelgrim110.html
IkBenPelgrim111.html
IkBenPelgrim112.html
IkBenPelgrim113.html
IkBenPelgrim114.html
IkBenPelgrim115.html
IkBenPelgrim116.html
IkBenPelgrim117.html
IkBenPelgrim118.html
IkBenPelgrim119.html
IkBenPelgrim120.html
IkBenPelgrim121.html
IkBenPelgrim122.html
IkBenPelgrim123.html
IkBenPelgrim124.html
IkBenPelgrim125.html
IkBenPelgrim126.html
IkBenPelgrim127.html
IkBenPelgrim128.html
IkBenPelgrim129.html
IkBenPelgrim130.html
IkBenPelgrim131.html
IkBenPelgrim132.html
IkBenPelgrim133.html
IkBenPelgrim134.html
IkBenPelgrim135.html
IkBenPelgrim136.html
IkBenPelgrim137.html
IkBenPelgrim138.html
IkBenPelgrim139.html
IkBenPelgrim140.html
IkBenPelgrim141.html
IkBenPelgrim142.html
IkBenPelgrim143.html
IkBenPelgrim144.html
IkBenPelgrim145.html
IkBenPelgrim146.html
IkBenPelgrim147.html
IkBenPelgrim148.html
IkBenPelgrim149.html
IkBenPelgrim150.html
IkBenPelgrim151.html
IkBenPelgrim152.html
IkBenPelgrim153.html
IkBenPelgrim154.html
IkBenPelgrim155.html
IkBenPelgrim156.html
IkBenPelgrim157.html
IkBenPelgrim158.html
IkBenPelgrim159.html
IkBenPelgrim160.html
IkBenPelgrim161.html
IkBenPelgrim162.html
IkBenPelgrim163.html
IkBenPelgrim164.html
IkBenPelgrim165.html
IkBenPelgrim166.html
IkBenPelgrim167.html
IkBenPelgrim168.html
IkBenPelgrim169.html
IkBenPelgrim170.html
IkBenPelgrim171.html
IkBenPelgrim172.html
IkBenPelgrim173.html
IkBenPelgrim174.html
IkBenPelgrim175.html
IkBenPelgrim176.html
IkBenPelgrim177.html
IkBenPelgrim178.html
IkBenPelgrim179.html
IkBenPelgrim180.html
IkBenPelgrim181.html
IkBenPelgrim182.html
IkBenPelgrim183.html
IkBenPelgrim184.html
IkBenPelgrim185.html
IkBenPelgrim186.html
IkBenPelgrim187.html
IkBenPelgrim188.html
IkBenPelgrim189.html
IkBenPelgrim190.html
IkBenPelgrim191.html
IkBenPelgrim192.html
IkBenPelgrim193.html
IkBenPelgrim194.html
IkBenPelgrim195.html
IkBenPelgrim196.html
IkBenPelgrim197.html
IkBenPelgrim198.html
IkBenPelgrim199.html
IkBenPelgrim200.html
IkBenPelgrim201.html