16
Ik week uit naar de rechterrijbaan en keek in mijn spiegel naar het verkeer achter me. Toen ik ervan overtuigd was dat we niet werden gevolgd, wandelde ik met Ben dieper de schaduwwereld in.
‘De tweede e-mail lijkt van de onderdirecteur van de cia te komen. Hij is gedateerd op twee dagen geleden en er staat in dat we een doorbraak hebben betreffende de ontvoering van de drie buitenlanders in de Hindu Kush.’
‘Maar dat is niet zo, hè?’ vroeg Ben.
‘Nee. De man en de gebeurtenissen zijn nog steeds een raadsel. Hij is een eenling, een organisatie op zich. Er zijn geen roddels geweest en er is geen enkele kans dat hij verraden wordt. We zijn op zoek geweest naar een spook.’
Ik nam de afrit naar Bodrum. ‘Maar we hebben een glimp van hem,’ ging ik verder. ‘We weten dat hij twee keer in Afghanistan is geweest. Eerst als tiener, als moedjahid die tegen de Sovjets vocht, en een paar maanden geleden weer, om de drie buitenlanders te ontvoeren...’
‘Waarom zijn die mensen ontvoerd?’
‘Dat kan ik je niet vertellen.’ Ben was beledigd, maar daar kon ik verder ook niets aan doen – hij hoefde het niet te weten en dat was de gouden regel in de wereld die hij had betreden.
‘Eén aspect van die gebeurtenis is echter van cruciaal belang geweest voor ons plan. Dave McKinley realiseerde zich dat je niet drie mensen in je eentje kunt ontvoeren. Niet in Afghanistan, niet vanaf verschillende locaties, niet uit bewaakte compounds. In dat opzicht moet ons spook dus hulp hebben gehad. En dat heeft ons een weg naar binnen opgeleverd.
McKinley heeft twee keer in Afghanistan gezeten en niemand in de westerse wereld weet meer over die regio dan hij. Hij is ervan overtuigd dat het oude moedj-kameraden zijn geweest, waarschijnlijk een van de warlords, die onze man hebben geholpen. Dergelijke vriendschappen gaan diep en het zou verklaren waarom we, ondanks de inzet van minstens duizend agenten daar, nog niets gehoord hebben.
De tweede mail zegt dat over twee dagen een van die helpers – in ruil voor een grote som geld en een nieuwe identiteit – de namen zal onthullen van ons spook en van iedereen die hem geholpen heeft.’
We hadden de kust bereikt en de ondergaande zon wierp een rossige gloed over de azuurblauwe zee. Ik betwijfelde of Ben ooit zoiets moois had gezien, maar het leek hem nauwelijks op te vallen.
‘Als dat waar zou zijn, over die beloning, wat zou er dan gebeuren met de mannen die hij verraadt?’ vroeg hij.
‘Ze zouden ondervraagd worden en vervolgens aan de Afghaanse overheid worden uitgeleverd.’
‘En worden geëxecuteerd.’
‘Ja. De e-mail onthult niet de naam van de verrader, maar hij maakt wel duidelijk dat ik het weet.’
‘Dus, als jouw doelwit – als het spook – zichzelf en zijn kameraden wil redden, zal hij van jou de naam van de overloper moeten horen, om die dan snel door te spelen aan de warlord.’
‘Dat klopt,’ antwoordde ik. ‘Ons doelwit moet naar de drinkplaats komen, hij moet naar Bodrum komen en mij aan het praten zien te krijgen. En hij heeft daar minder dan een dag de tijd voor.’
‘En dan pak je hem.’
‘Nee.’
Bradley keek me verbaasd aan. ‘Nee?! Hoe bedoel je, “nee”? Ik dacht...’
‘Hem pakken zal niet helpen. De man heeft informatie die wij nodig hebben. Laten we zeggen dat hij een pakketje naar Amerika heeft gestuurd – of op het punt staat dat te doen – en wij zien geen kans het te vinden. We moeten hem zover krijgen dat hij ons vertelt hoe dat pakje verstuurd wordt.’
‘Jullie gaan hem martelen.’
‘Ook niet, zelfde probleem als met zijn zus. Tegen de tijd dat wij hebben ontdekt dat hij ons maar wat heeft voorgelogen, is het te laat. Dan is het pakje al gearriveerd. Nee, hij moet het ons vrijwillig vertellen.’
Bradley schoot in de lach. ‘En hoe dacht je dat voor elkaar te krijgen?’
‘Dat doe ik niet,’ zei ik. ‘Dat is jouw taak.’