22
Ook in Washington hielden ze de klok in de gaten. Het was halverwege de middag aan de oostkust en Fluisteraar had zijn eigen inschatting gemaakt van het moment dat Echelon een gecodeerde boodschap van Cumali zou opvangen. Die viel vroeger dan de mijne.
Als het zou gebeuren, had hij berekend, zou dat niet later zijn dan elf uur ’s avonds, Bodrumse tijd. Hij was of pessimistischer of misschien ook wel realistischer dan ik.
Toen er volgens zijn schatting nog zestig minuten over waren, sloot hij de deur van zijn kantoor, hij verbood verder alle telefoontjes en gaf strikte orders dat hij niet gestoord mocht worden. Als de president hem nodig had, was er een directe, beveiligde lijn op zijn bureau en, mocht er goed nieuws zijn, dan zou de nsa hem de details toesturen via een speciaal internetkanaal.
Hij had er eerlijk gezegd weinig hoop op. De ervaring had hem geleerd dat wensdromen tot niets leidden en hij had te veel waanzin, te veel fanatisme gezien om te verwachten dat een terroristisch plan een keer goed zou aflopen. Tijdens zijn eerste detachering in Afghanistan, als jonge analist, was hij door toedoen van een zwangere vrouw met een bomgordel zwaargewond geraakt en jaren later had hij als bureauchef kinderen met granaten in hun vuist op soldaten af zien rennen, bedelend om snoep.
Nee, hij wist het zeker: de president zou zeer binnenkort opdracht geven de grenzen af te sluiten, de paniek zou beginnen, de rijen voor de vaccins zouden kilometers lang worden, het leger zou de straat op gaan en de afschuwelijke zoektocht naar besmette zelfmoordenaars zou beginnen. Zodra de president klaar was met zijn toespraak tot de natie zou Fluisteraar hem het document overhandigen waar hij nu aan begon te schrijven. Het was zijn ontslagbrief.
Hij schreef hem in zijn gebruikelijke nietsontziende eerlijkheid, maar met een droefenis die zo zwaar op hem drukte dat hij bang was erdoor verpletterd te worden. Droefenis jegens zijn land, jegens de burgers tegenover wie hij gefaald had, jegens zijn kinderen die hij nauwelijks kende, triestheid over een carrière die dertig jaar geleden zo enorm beloftevol was begonnen en nu eindigde met een historische mislukking.
De klok op zijn bureau tikte ondertussen gewoon door – het internetkanaal stond open, het computerscherm gloeide – en er gebeurde niets. De tijd was op, Echelon had niets van zich laten horen en voor één keer in zijn leven bracht zijn gelijk hem alleen maar ellende.
Hij opende een la van zijn bureau en schoof de band om zijn arm om zijn bloeddruk te meten, toen het lichtje van de beveiligde lijn begon te knipperen. Hij nam op.
‘Niets?’ vroeg de president, die geen moeite deed om zijn zenuwen te verbergen.
‘Nee,’ antwoordde Fluisteraar. ‘Cumali heeft het duidelijk niet geslikt; een kleine, maar kritieke fout, neem ik aan. Pelgrim houdt er een andere deadline op na dan wij. Volgens hem is het pas over vijfenzeventig minuten zover, maar dat verandert er niets aan. Wat wilt u, nu het volk toespreken?’
Er viel een stilte terwijl Grosvenor probeerde zijn tumultueuze gedachten onder controle te krijgen. ‘Nee,’ zei hij ten slotte. ‘Ik heb hem zesendertig uur gegeven. Daar houden we ons aan. Hij heeft het verdiend.’
Grosvenor hing op, verpletterd door wat zijn land, zijn volk te wachten stond en zich bewust van het feit dat het publiek en de geschiedschrijving meedogenloos zouden zijn in hun oordeel.
Een uur eerder had ook hij, net als Fluisteraar, zijn agenda leeggemaakt en alle telefoonverkeer verboden en hij zat nu helemaal alleen in de aanzwellende stilte van de middag. Hij legde zijn hoofd in zijn handen en wenste dat Anne nog leefde, wenste dat ze kinderen hadden gehad, wenste dat er een gezin was in wier armen hij troost en zingeving kon vinden.
Maar er was niets, alleen maar een storm van angst die door de eenzame gangen van zijn geest gierde.