44
Het geheim bleef bewaard. Die zondagavond tegen middernacht kenden behalve de Saraceen slechts negen mensen ter wereld de waarheid. Korte tijd later werd ik de tiende, ook al had ik al lang geleden mijn penning ingeleverd.
De eerste twee ingewijden – Drax en zijn baas – bevonden zich in het militaire Research Institute of Infectious Diseases. De derde was de onderdirecteur van de Nationale Inlichtingendienst. Zodra hij bevestigd had gekregen wat hem was verteld, had hij een dringend telefoontje gepleegd en het hoofd van zijn bureau – de directeur van de Nationale Inlichtingendienst – werd de vierde.
De directeur, bepaald geen grijze ambtenaar, was gepokt en gemazeld in de almaar uitdijende inlichtingenwereld: hij was zijn carrière begonnen bij de National Security Agency, als analist van door U2’s genomen foto’s van militaire installaties in de Sovjet-Unie, en was daarna gaan werken voor de cia, waar hij aan allerlei geheime operaties had deelgenomen. Dankzij zijn duistere verleden van bewuste moordaanslagen bij die afdeling en het feit dat hij de zachtst sprekende persoon was die ooit in Washington had gewerkt, kreeg hij een bijnaam die hem zijn hele verdere carrière achtervolgde. Fluisteraar, was de naam die ze voor hem gekozen hadden.
Hij belde de president, die lag te slapen in zijn privéslaapkamer op de eerste verdieping van het Witte Huis en wachtte even tot de hoogste bevelhebber de slaap van zich had afgeschud en naar de aangrenzende studeerkamer was gelopen. Het was op dat moment even over elven.
De president was sinds zeven jaar weduwnaar en hij ging niet naar het aangrenzende vertrek omdat hij bang was anderen wakker te maken; hij had sinds de dood van zijn vrouw als een monnik geleefd en hij sliep alleen. Nee, hij wilde even wat tijd om een ochtendjas van de achterkant van de deur mee te grissen. Hij begreep uit het tijdstip van het telefoontje en de toon van Fluisteraar dat er iets enorms was gebeurd, en hij wilde niet dat die verdomde The New York Times zou schrijven dat hij in zijn onderbroek in bed lag toen hij het hoorde.
Gezeten achter zijn bureau hoorde de president Fluisteraar vertellen over een pokkenvirus dat was ontdekt in een afgelegen dorp in Afghanistan, dat het geen gewoon virus was, dat het leek te zijn gemanipuleerd om vaccins te kunnen weerstaan, dat de genetische analyse erop wees dat het was gemaakt van afzonderlijke componenten die overal ter wereld eenvoudig te krijgen waren, dat het virus leek te zijn uitgetest in het Hindu Kush-gebergte, dat drie onschuldige mensen dood waren en dat de enige verdachte, een persoon waar niemand iets van wist, was ontsnapt en daarna ongetwijfeld was verdwenen in een van de omringende Arabische landen, die alles bij elkaar een bevolking hadden van ongeveer vierhonderd miljoen mensen. Ze stonden kortom voor een potentiële catastrofe.
Het was onder deze omstandigheden dat de president – die heel blij was dat hij zijn ochtendjas had aangetrokken – de vijfde persoon werd die van het geheim op de hoogte was.
Noch hij noch de directeur Inlichtingen twijfelde er ook maar een moment aan – toen niet en ook niet in de daaropvolgende weken – dat Amerika het doelwit was. Met bezwaard gemoed en een groeiende woede vroeg de president aan de directeur hoeveel tijd ze nog hadden voordat er een aanval gelanceerd zou worden.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Fluisteraar. ‘Ik kan u alleen vertellen dat iemand – of een groep – het lijkt te hebben samengesteld en nu goede redenen lijkt te hebben om te geloven dat het werkt. Waarom zouden ze er dan nog mee wachten?’
‘Ik begrijp het,’ zei de president, op kille toon. ‘Maar jij bent de directeur van de Nationale Inlichtingendienst en ik heb een of ander tijdsbestek nodig, al is het maar een schatting.’
‘Hoe moet ik dat weten? Al verdomde snel, dat is alles wat ik erover kan zeggen.’ Het was een misschien wat twijfelachtige zegening, maar het feit dat ook in de eigen studeerkamer van de president alle gesprekken werden opgenomen, betekende dat er nu een historische opname bestond van de enige keer dat Fluisteraar voor zover bekend zijn stem had verheven.
Hij vertelde de president dat hij op het punt stond een auto te laten komen en dat hij over twintig minuten op het Witte Huis zou zijn. Hij hing op en bleef even in gedachten verzonken zitten. In die angstige stilte moest hij er onwillekeurig aan denken dat Fort Detrick opnieuw zijn bijnaam eer had aangedaan – Fort Doem.