12

De vlucht van American Airlines landde vroeg in de ochtend in New York – donkere stapelwolken onttrokken de stad aan het zicht en de hele reis waren we door elkaar gerammeld door woeste windvlagen. Twee uur na het vertrek uit Parijs was het bordje met fasten seatbelt gaan branden en daarna waren de omstandigheden zo snel verslechterd dat ook het personeel niet meer kon werken. Geen eten, geen drank, geen slaap. Maar goed, het kon hierna alleen maar beter worden, leek me.

Ik reisde op een perfecte kopie van een Canadees diplomatenpaspoort, dat niet alleen duidelijk maakte waarom ik eersteklas vloog, maar dat er ook voor zou moeten zorgen dat de douane niet moeilijk zou doen. Ze lieten me zonder problemen door, ik haalde mijn bagage op en stapte de stromende regen in. Ik was weer thuis, maar ik vond daar minder troost in dan ik had verwacht. Ik was zo lang weggeweest dat ik het land nauwelijks nog herkende.

Er was achttien uur verstreken sinds ik de Bradley’s in het Plaza Athénée had achtergelaten. Zodra ik besefte dat mijn dekmantel was doorgeprikt, wist ik wat me te doen stond: de opleiding was daar helder over – rennen, dekking zoeken, proberen te hergroeperen en vervolgens je testament opstellen. Misschien dat laatste niet, maar dat was wel altijd wat doorklonk in discussies over dat soort zaken.

Het leek me dat Amerika de beste keuze was. Het zou voor de vijand niet alleen moeilijker zijn om me te midden van miljoenen medeburgers op te sporen, ik wist ook dat als ik me ooit weer veilig wilde voelen, ik de vingerafdrukken moest wissen die ik had achtergelaten en het onmogelijk moest maken voor anderen om het pad te volgen dat Ben en Marcie hadden bewandeld.

Ik had de afstand tussen het Plaza Athénée en mijn huis afgelegd in zes minuten en zodra ik binnen was, belde ik de luchtvaartmaatschappijen. Toevallig bleek er een stoel vrij in de eersteklas van het eerste het beste vliegtuig dat zou vertrekken.

Vreemd trouwens hoe je onderbewuste werkt. In de daaropvolgende chaos van het bijeengrissen van kleren, het voldoen van rekeningen en het inpakken van mijn koffers, dreven plotseling de twee brieven van de advocaat van Bill en Grace Murdoch mijn hoofd binnen, schijnbaar uit het niets. Ik bladerde door een map met oude correspondentie, stopte ze in mijn handbagage en concentreerde me op de enige kwestie die ik nog moest afhandelen: de inhoud van mijn kluis.

Het was onmogelijk om de drie handvuurwapens, honderdduizend dollar in verschillende valuta en acht paspoorten mee te nemen, zelfs niet in mijn ingecheckte bagage. Als de metaaldetectors of röntgenstralen ze zouden signaleren – zelfs al was ik een zogenaamde diplomaat – zou ik aan een extra strenge controle worden onderworpen. En als ze daarbij ontdekten dat mijn paspoort vals was, wat ongetwijfeld zou gebeuren, zou ik weken nodig hebben om het allemaal te verklaren – eerst mijn echte identiteit en daarna de andere zaken. Alle wapens, valse paspoorten en adresboekjes waren verondersteld te zijn ingeleverd toen ik de Division verliet.

Ik maakte daarom een naad van mijn matras open, verwijderde iets van de vulling en stopte er het gereedschap van mijn vak in. Zodra ik in Amerika was, zou ik François bellen, de snotterende conciërge, en hem een verhuisbedrijf laten regelen om al mijn spullen naar Amerika te verschepen. Nu alles veilig was opgeborgen, lijmde ik de naad weer dicht, ik deed er het hoeslaken om en belde een taxi om me naar Charles de Gaulle te brengen.

Tien uur later stond ik in de regen op Kennedy en ik hield een taxi aan om me naar Manhattan te brengen. Onderweg belde ik het Four Seasons, een van die hotels die alleen al door hun omvang anonimiteit garanderen, en boekte een kamer.

Na drie dagen allerlei makelaars te zijn afgelopen, huurde ik een kleine loft in NoHo. Het stelde niet veel voor, maar je had er ochtendzon en de eerste dag dat ik daar woonde, vond ik de brieven van de advocaat en ik belde hem voor een afspraak.

We zaten laat in de middag in zijn ruime kantoor met uitzicht op Central Park en wat hij had omschreven als een onbelangrijke kwestie betreffende Bills bedrijven, bleek mijn leven voor altijd te zullen veranderen.

Nog dagen daarna liep ik ’s avonds laat door de stad, ik bekeek de zaak van alle kanten en probeerde een en ander te internaliseren, zoals een psychiater het zou noemen. Ik liet mijn voeten me dragen waarheen ze wilden, langs drukke bars en restaurants, rond de lange rijen voor de hipste clubs en de nieuwste films. Ten slotte begon ik, met pijn in mijn voeten en me ernstig bewust van hoe weinig ervaring ik had met wat men een normaal leven noemt, te accepteren wat de advocaat me verteld had. Maar toen stuitte ik dus op het probleem van de vingerafdrukken.

Mijn eerste telefoontje was naar een fbi-supervisor – de vrouw aan wie ik de Europese dossiers van de Division had overhandigd toen het bureau werd gesloten. Ze nam contact op met een van haar onderdirecteuren, fluisterde hem in dat ik eens de Cowboy van Dienst was geweest en een dag later zat ik met hem in een sjofel vergaderzaaltje in een nietszeggend gebouw in het centrum.

Nadat ik had gevraagd of ik hem onder vier ogen kon spreken en zijn adjudanten de deur achter zich hadden dichtgetrokken, legde ik hem uit dat het burgerservicenummer van Scott Murdoch was gewist en welk gevaar dat voor mij betekende. Hij had even tijd nodig om zijn ongeloof te maskeren, maar toen hij eindelijk klaar was met vloeken op wie er dan ook voor verantwoordelijk was, pakte hij de telefoon en gaf opdracht het nummer te herstellen.

‘Ik zal het markeren, ik zal ervoor zorgen dat je onmiddellijk gewaarschuwd wordt als er iemand naar informeert,’ zei hij. ‘Verder nog iets?’

‘Iemand moet de databases in de computer aanpassen. Er staat een hoop informatie over mij in – of over de schuilnamen die ik heb gebruikt – en dat moet verdwijnen.’

‘Regerings- of privécomputers?’ vroeg hij.

‘Allebei,’ zei ik. ‘Het gaat van een vereniging van oud-leerlingen van een school genaamd Caulfield Academy tot de vermeldingen van benoemingen in het Federale Register.’

‘Vergeet het maar,’ zei de onderdirecteur. ‘Databases zijn heilig. De Hoge Raad zegt dat we ze wel mogen inzien, maar niet mogen veranderen. Het zou zelfs illegaal zijn als ik jou zou verwijzen naar iemand die je kan helpen.’

Ik drong aan, vertelde over al die jaren dat ik mijn land had gediend, legde uit waarom het nodig was dat hij de regels zou overtreden.

Hij knikte bedachtzaam, maar toen leek er iets te breken en begon hij ineens tegen me te ratelen. ‘De regels overtreden? Jij vraagt van me dat ik me inlaat met het hacken van computers, enig idee wat dat de gemeenschap kost? Het is anders dan vroeger, weet je. Het is nu het grove werk. Breek in op een site, negeer de schade, steel wat van waarde is...’

Ik was onthutst – die hele Hoge Raad of de laatste ontwikkelingen op het gebied van cybercrime konden me gestolen worden. Ik wilde alleen dat mijn verleden werd opgeschoond. Ik had kennelijk een zenuw geraakt, maar dat zou me wat betreft mijn veiligheid niet verder helpen.

Hij was echter niet meer te stuiten. ‘Er is echter ook nog een niveau hoger dan dat grove werk,’ ging hij verder. ‘Noem het insluipers, ze komen je computer in, kopiëren alles en naderhand weet niemand dat ze op bezoek zijn geweest. Dat zijn de genieën. We hadden er eentje die vijftien miljoen bestanden met hypotheekaktes stal. Vijftien miljoen! En elk daarvan bevatte iemands creditcardgegevens, burgerservicenummer, bankrekening, huisadres. Weet je wat hij daarmee wilde doen?’

‘Identiteitsdiefstal?’ zei ik, me afvragend waarom we het hier nog steeds over hadden.

‘Natuurlijk. Maar het was niet voor hemzelf, o nee, dat betekende veel te veel werk. Hij ging de gegevens verkopen aan de Russische maffia. Eén dollar per stuk voor de eerste miljoen, vertelde hij ons, gewoon om zich in te kopen. En daarna zou de prijs omhooggaan naar tien dollar per stuk. Hij verwachtte er honderd miljoen aan te verdienen. Alleen maar met voor een scherm zitten.

Weet je hoeveel de gemiddelde bankrover eraan overhoudt?’ vroeg hij, over de tafel leunend. ‘Negenduizend dollar en mogelijk een kogel. Wie heeft er volgens jou dan het beste businessplan?’

Ik haalde mijn schouders op. Het zou me worst wezen.

‘Die knaap is drieëntwintig en waarschijnlijk de beste hacker ter wereld.’

‘Hoeveel heeft hij gekregen?’ vroeg ik, om toch nog een beetje belangstelling te tonen.

‘Is nog niet bekend. Misschien wel niets; hangt ervan af of hij mee blijft werken en ons helpt die samoeraihackers te pakken die al even erge dingen doen. Battleboi, was zijn onlinepseudoniem, dus zo noemen we hem.’

‘Battleboy?’ zei ik, niet zeker of ik het wel goed had gehoord.

‘Ja, klopt, maar met een “i”. Latinoglibber. Groeide op in Miami, maar woont nu hier in de buurt, vlak achter Canal Street, boven Walgreens.’

Hij keek op en onze blikken ontmoetten elkaar. De schellen vielen weg en ik begreep ineens waarom hij me dit vertelde.

‘Maar goed, genoeg over mijn problemen, want anders ga ik dadelijk nog iets illegaals zeggen,’ zei hij. ‘Kan ik verder nog iets voor je doen?’

‘Nee, niets, u hebt al meer dan genoeg voor me gedaan. Bedankt,’ zei ik warm. Hij stond op en ging me voor naar de deur. Daar bleef hij even staan en draaide zich naar me om. ‘Ik ben blij dat ik heb kunnen helpen met dat gedoe over het burgerservicenummer. Ik ken je reputatie – dat geldt voor een heleboel van ons – en het was me een eer, echt een eer, om de Cowboy van Dienst te ontmoeten.’

Hij zei het met zoveel bewondering en met een handdruk die krachtig genoeg was om kolen in diamanten te veranderen, dat ik er een beetje door van mijn stuk raakte. Hij en zijn adjudanten keken zwijgend – met respect misschien wel – hoe ik naar de lift liep. Ik voelde me zeer gevleid, maar kon toch de gedachte niet onderdrukken dat iemand veel eerder is opgebrand dan zijn reputatie.

Eenmaal buiten riep ik een taxi, ik reed dwars door de stad en keek naar de voorbijtrekkende gezichten. Nu de avond viel en de schaduwen steeds langer werden, kreeg ik opnieuw dat gevoel van onthechting, het gevoel dat ik een vreemde was in mijn eigen land. Ik wist dat de mensen die deze weg bleven volgen, uiteindelijk zo goed als dood waren voor de wereld – je ziet ze zitten op bankjes in het park, in de leeszaal van de openbare bibliotheek, alleen op het station. Leuk vooruitzicht, dacht ik. Maar er bleef me niets anders over: de karavaan trekt verder, de honden blijven blaffen en het was onvermijdelijk dat ik mijn verleden begroef.

De taxi stopte voor de Walgreens; ik liep het hele gebouw langs en vond uiteindelijk een enigszins in de muur weggevallen deur. Er was maar één intercom en de paar woorden ernaast waren in het Japans. Fijn.

Ik vroeg me af of ik de fbi-man wel goed had begrepen, maar drukte toch maar op de bel.

Ik ben Pelgrim
IkBenPelgrim1.html
IkBenPelgrim2.html
IkBenPelgrim3.html
IkBenPelgrim4.html
IkBenPelgrim5.html
IkBenPelgrim6.html
IkBenPelgrim7.html
IkBenPelgrim8.html
IkBenPelgrim9.html
IkBenPelgrim10.html
IkBenPelgrim11.html
IkBenPelgrim12.html
IkBenPelgrim13.html
IkBenPelgrim14.html
IkBenPelgrim15.html
IkBenPelgrim16.html
IkBenPelgrim17.html
IkBenPelgrim18.html
IkBenPelgrim19.html
IkBenPelgrim20.html
IkBenPelgrim21.html
IkBenPelgrim22.html
IkBenPelgrim23.html
IkBenPelgrim24.html
IkBenPelgrim25.html
IkBenPelgrim26.html
IkBenPelgrim27.html
IkBenPelgrim28.html
IkBenPelgrim29.html
IkBenPelgrim30.html
IkBenPelgrim31.html
IkBenPelgrim32.html
IkBenPelgrim33.html
IkBenPelgrim34.html
IkBenPelgrim35.html
IkBenPelgrim36.html
IkBenPelgrim37.html
IkBenPelgrim38.html
IkBenPelgrim39.html
IkBenPelgrim40.html
IkBenPelgrim41.html
IkBenPelgrim42.html
IkBenPelgrim43.html
IkBenPelgrim44.html
IkBenPelgrim45.html
IkBenPelgrim46.html
IkBenPelgrim47.html
IkBenPelgrim48.html
IkBenPelgrim49.html
IkBenPelgrim50.html
IkBenPelgrim51.html
IkBenPelgrim52.html
IkBenPelgrim53.html
IkBenPelgrim54.html
IkBenPelgrim55.html
IkBenPelgrim56.html
IkBenPelgrim57.html
IkBenPelgrim58.html
IkBenPelgrim59.html
IkBenPelgrim60.html
IkBenPelgrim61.html
IkBenPelgrim62.html
IkBenPelgrim63.html
IkBenPelgrim64.html
IkBenPelgrim65.html
IkBenPelgrim66.html
IkBenPelgrim67.html
IkBenPelgrim68.html
IkBenPelgrim69.html
IkBenPelgrim70.html
IkBenPelgrim71.html
IkBenPelgrim72.html
IkBenPelgrim73.html
IkBenPelgrim74.html
IkBenPelgrim75.html
IkBenPelgrim76.html
IkBenPelgrim77.html
IkBenPelgrim78.html
IkBenPelgrim79.html
IkBenPelgrim80.html
IkBenPelgrim81.html
IkBenPelgrim82.html
IkBenPelgrim83.html
IkBenPelgrim84.html
IkBenPelgrim85.html
IkBenPelgrim86.html
IkBenPelgrim87.html
IkBenPelgrim88.html
IkBenPelgrim89.html
IkBenPelgrim90.html
IkBenPelgrim91.html
IkBenPelgrim92.html
IkBenPelgrim93.html
IkBenPelgrim94.html
IkBenPelgrim95.html
IkBenPelgrim96.html
IkBenPelgrim97.html
IkBenPelgrim98.html
IkBenPelgrim99.html
IkBenPelgrim100.html
IkBenPelgrim101.html
IkBenPelgrim102.html
IkBenPelgrim103.html
IkBenPelgrim104.html
IkBenPelgrim105.html
IkBenPelgrim106.html
IkBenPelgrim107.html
IkBenPelgrim108.html
IkBenPelgrim109.html
IkBenPelgrim110.html
IkBenPelgrim111.html
IkBenPelgrim112.html
IkBenPelgrim113.html
IkBenPelgrim114.html
IkBenPelgrim115.html
IkBenPelgrim116.html
IkBenPelgrim117.html
IkBenPelgrim118.html
IkBenPelgrim119.html
IkBenPelgrim120.html
IkBenPelgrim121.html
IkBenPelgrim122.html
IkBenPelgrim123.html
IkBenPelgrim124.html
IkBenPelgrim125.html
IkBenPelgrim126.html
IkBenPelgrim127.html
IkBenPelgrim128.html
IkBenPelgrim129.html
IkBenPelgrim130.html
IkBenPelgrim131.html
IkBenPelgrim132.html
IkBenPelgrim133.html
IkBenPelgrim134.html
IkBenPelgrim135.html
IkBenPelgrim136.html
IkBenPelgrim137.html
IkBenPelgrim138.html
IkBenPelgrim139.html
IkBenPelgrim140.html
IkBenPelgrim141.html
IkBenPelgrim142.html
IkBenPelgrim143.html
IkBenPelgrim144.html
IkBenPelgrim145.html
IkBenPelgrim146.html
IkBenPelgrim147.html
IkBenPelgrim148.html
IkBenPelgrim149.html
IkBenPelgrim150.html
IkBenPelgrim151.html
IkBenPelgrim152.html
IkBenPelgrim153.html
IkBenPelgrim154.html
IkBenPelgrim155.html
IkBenPelgrim156.html
IkBenPelgrim157.html
IkBenPelgrim158.html
IkBenPelgrim159.html
IkBenPelgrim160.html
IkBenPelgrim161.html
IkBenPelgrim162.html
IkBenPelgrim163.html
IkBenPelgrim164.html
IkBenPelgrim165.html
IkBenPelgrim166.html
IkBenPelgrim167.html
IkBenPelgrim168.html
IkBenPelgrim169.html
IkBenPelgrim170.html
IkBenPelgrim171.html
IkBenPelgrim172.html
IkBenPelgrim173.html
IkBenPelgrim174.html
IkBenPelgrim175.html
IkBenPelgrim176.html
IkBenPelgrim177.html
IkBenPelgrim178.html
IkBenPelgrim179.html
IkBenPelgrim180.html
IkBenPelgrim181.html
IkBenPelgrim182.html
IkBenPelgrim183.html
IkBenPelgrim184.html
IkBenPelgrim185.html
IkBenPelgrim186.html
IkBenPelgrim187.html
IkBenPelgrim188.html
IkBenPelgrim189.html
IkBenPelgrim190.html
IkBenPelgrim191.html
IkBenPelgrim192.html
IkBenPelgrim193.html
IkBenPelgrim194.html
IkBenPelgrim195.html
IkBenPelgrim196.html
IkBenPelgrim197.html
IkBenPelgrim198.html
IkBenPelgrim199.html
IkBenPelgrim200.html
IkBenPelgrim201.html