31

Toen de mannen van de douane de armoedige bagage van de Saraceen openden, vonden ze keurig opgevouwen broeken, twee nette overhemden, artsenspullen met daarbij een stethoscoop en een thermometer, een exemplaar van de heilige Koran en een Engels tijdschrift. Dat was niet The Economist of het British Medical Journal. Het was een tijdschrift genaamd Bra Busters en op elke pagina was wel een cup D te zien.

De twee douaniers zeiden niets, maar keken elkaar aan met een blik die boekdelen sprak. ‘Typisch weer zo’n moslim,’ leken ze te zeggen. ‘Vroom aan de buitenkant maar, net als al die anderen, een beest vanbinnen.’

Als de mannen wat beter hadden opgelet, dan zou het ze zijn opgevallen dat het heilige boek in een afzonderlijk vak van de weekendtas was weggestopt, alsof het gevrijwaard moest blijven van de troep waarmee het gedwongen was te reizen. De Saraceen had het tijdschrift gekocht op het vliegveld van Beiroet, voor het geval dat de Duitse douane hem mee zou nemen naar een van de verhoorkamers om hem eens stevig aan de tand te voelen. Het laatste wat hij wilde was er als een devote moslim uitzien – als je grenzen wilde oversteken, was het gezien de ontwikkelingen in de wereld beter om een hypocriet dan een man Gods te zijn.

Maar het tijdschrift bleek uiteindelijk niet nodig. Hij was geland op het vliegveld van Frankfurt – het grootste en drukste van Europa – en dat precies in de ochtendspits, wat ook zijn bedoeling was geweest. Hij wist uit ervaring dat een bezoeker veel minder kans liep om nader te worden bekeken als de rijen lang en de mensen van de douane moe en overwerkt waren.

Na een uur in de rij stond hij voor een jonge beambte in een vaalbruin uniform. De man keek naar de foto in het Libanese paspoort en vervolgens naar de glimlachende man voor hem: mooi pak, verzorgde baard, knap gezicht. Een arts, volgens het formulier dat hij had ingevuld.

‘Het doel van uw bezoek?’ vroeg de jonge beambte, eerst in het Duits, en toen dat een niet-begrijpende blik opleverde, in het Engels.

‘Een medische conferentie,’ antwoordde de Saraceen. Behalve het bankwezen bestond Frankfurts belangrijkste commerciële activiteit uit het onderdak bieden aan enorme conferenties en beurzen – allemaal op een terrein dat bekendstond als de Messe. De Saraceen pakte de kaartjes en het pasje die hij via het internet had gekocht en legde ze op de balie. De beambte keek er nauwelijks naar, maar de Saraceen wist dat het de details waren – dingen als het seksblad en, in Damascus, de vuile nagels – die een alibi geloofwaardig maakten.

De ambtenaar keek naar het retourticket, haalde het paspoort door een scanner en keek op het computerscherm. Natuurlijk was er niets aan de hand: het paspoort was echt en de naam erin had nog nooit op welke lijst dan ook gestaan.

‘Hoe lang denkt u te blijven?’ vroeg hij.

‘Twee weken,’ antwoordde de Saraceen. ‘Misschien iets langer, dat hangt ervan af hoe lang ik met mijn geld doe.’ Hij glimlachte.

De beambte gromde wat en gaf het paspoort een stempel voor drie maanden. Dat was trouwens heel gebruikelijk, want Duitsland wilde dat de beursbezoekers zo lang mogelijk bleven – ze wilden graag het geld dat ze uitgaven.

Natuurlijk was de Saraceen van plan langer te blijven dan twee weken en als de douanebeambte hem maar veertien dagen had toegestaan, zou dat ook geen probleem zijn geweest. De Saraceen wist wat iedere immigrant ter wereld weet: de controle op immigranten was in Europa nog slapper dan de grenscontrole. Houd je gedeisd en doe geen rare dingen en je kunt zo lang blijven als je wilt. Bovendien werd er om de paar jaar wel amnestie verleend, dus waarom zou je uit vrije wil vertrekken?

De Saraceen pakte zijn bagage van de band, onderging lijdzaam de veelbetekenende blikken van de douanemensen, werd doorgewimpeld en stapte de chaos op de paden van het enorme vliegveld in. Hij baande zich een weg door de menigte, gooide het seksblad en zijn verleidingen in een afvalbak, vond een bus die hem naar de stad zou brengen en ging op in het alternatieve universum van islamitisch Europa.

Het was een vreemde wereld, eentje waar ik mee te maken had gehad toen ik in Europa was gestationeerd. Ik had bij het natrekken van aanwijzingen en contacten door heel wat deprimerende industriewijken gewandeld en de talloze stalinistisch ogende flatgebouwen aan de randen daarvan bezocht. Maar voor iemand die nog nooit op dergelijke plekken was geweest, zou de geleidelijke transformatie die deze wijken hadden ondergaan, moeilijk te bevatten zijn. De meest voorkomende naam voor een pasgeboren jongen in België was inmiddels Mohammed. Er woonden alleen al in Duitsland drie miljoen Turkse moslims. Bijna tien procent van de bevolking van Frankrijk was islamiet.

Zoals een Zwitserse schrijver ooit zei: ‘We wilden arbeidskrachten, maar we kregen menselijke wezens’, en wat niemand had voorzien, was dat deze arbeiders hun moskeeën, hun heilige boek en een groot deel van hun cultuur met zich meebrachten.

Vanwege de islamitische verplichting van liefdadigheid en de explosieve groei van de moslimpopulatie, had elke stad al snel een streng, alleen door mannen bewoond hostel – gesteund met donaties – waar vrome moslimmannen halal voedsel konden eten en een slaapplaats voor de nacht konden vinden. En een dergelijk safe house in Frankfurt was op zijn eerste dag in Europa de bestemming van de Saraceen, die zich nog steeds verbaasde over het gemak waarmee hij het land was binnengekomen.

De volgende dag, armoedig gekleed in een spijkerbroek en afgedragen werkschoenen, stopte hij zijn bagage in een kluis op het centraal station van Frankfurt en kocht een treinkaartje bij een automaat. Hij liet zijn baard alweer groeien – een van de vele anonieme gezichten tussen de massa islamitische arbeiders – en stapte op de trein naar Karlsruhe. Deze stad, gelegen aan de rand van het Zwarte Woud, was tijdens de Tweede Wereldoorlog naar het stenen tijdperk gebombardeerd, om in de daaropvolgende decennia uit te groeien tot een belangrijke industriestad. Onder de vele fabrieken was er eentje die cruciaal was voor de plannen van de Saraceen.

Toen hij nog in zijn appartement in El-Mina woonde, had hij uren over het web gezworven, tot hij een moskee had gevonden met precies de geografische eigenschappen die hij nodig had. Het gevolg was dat toen hij uit de trein uit Frankfurt stapte, hij precies wist waar hij heen moest. Hij vond zijn weg naar de Wilhelmstrasse en halverwege die straat zag hij een voormalige buurtwinkel – ironisch genoeg ooit eigendom van een Joodse familie die was omgekomen tijdens de Holocaust – die nu met een kleine minaret was getooid. Het enige wat deze moskee onderscheidde van de twaalfhonderd andere islamitische gebedshuizen in Duitsland was het feit dat hij bijna uitkeek op de gekozen fabriek, de Europese vestiging van een groot Amerikaans bedrijf.

Het was vrijdag en de Saraceen was precies op tijd voor de avondgebeden. Toen die voorbij waren, kwam de imam zoals gebruikelijk op de vreemdeling af om hem uit naam van de congregatie te verwelkomen. Nadat hij was uitgenodigd op de thee legde de Saraceen uit – enigszins met tegenzin, zo scheen het de mannen die om hem heen zaten – dat hij een vluchteling was van de meest recente oorlog in Libanon.

Hij voerde een fantastisch toneelstuk op als weer zo’n ontheemd persoon die een nieuw leven in Europa zocht en vertelde dat hij een groep mensensmokkelaars vrijwel alles had gegeven wat hij had om met de boot naar Spanje te worden gebracht, vanwaar hij per vrachtwagen door het grenzeloze Europa was getrokken. Hij keek op naar zijn geloofsgenoten en zijn stem haperde, schijnbaar niet in staat om in detail te treden over de verschrikkelijke reis.

Het was een ontroerend moment en de meeste toehoorders – ook allemaal arbeiders – knikten begrijpend: de details mochten dan verschillen, maar zij waren Europa op vergelijkbare manier binnengekomen.

De zogenaamde illegale immigrant zei dat hij bij een neef in Frankfurt had gelogeerd, maar omdat zijn geld bijna op was en hij wanhopig op zoek was naar werk, was hij naar Karlsruhe gereisd in de hoop een baan te vinden. Nu het aas was uitgegooid, beweerde hij dat hij had gewerkt voor de scheepsafdeling van een groot bedrijf in Beiroet.

‘Insha’Allah, misschien dat er een dergelijke baan vrij was in de grote fabriek aan het einde van de straat?’ vroeg hij.

Bijna alle gelovigen werkten voor Chyron Chemicals en zoals verwacht hapten ze vrijwel direct toe en boden aan te informeren bij hun collega’s. Hij bedankte hen met een obscuur, maar toepasselijk citaat uit de Koran, wat bevestigde dat hun eerste indruk van hem correct was geweest: hij was inderdaad een eerzaam en vroom man.

Hij zei zacht dat hij zich schaamde, maar dat hij geen geld had voor eten of nog een treinkaartje en hij vroeg zich af of er hier misschien een safe house was waar hij kon verblijven totdat hij werk had gevonden. Natuurlijk nam de congregatie hem liefdevol op en zorgden ze voor een maaltijd en onderdak – een van de vijf pijlers van de islam was tenslotte het zorgen voor de armen.

En zo was de Saraceen, zonder dat ze het beseften en in minder dan een uur, hun verantwoordelijkheid geworden. Ze waren het soort mannen dat dergelijke dingen heel serieus nam en drie dagen later hadden hun navragingen en voorspraak vruchten afgeworpen: een Turkse voorman op de logistieke afdeling van Chyron meldde dat er voor de vluchteling een baan was als lader in de nachtploeg.

Na het gebed namen de mannen hem mee naar een café en trakteerden hem op een maaltijd om het te vieren. Ze vertelden de Saraceen over de fantastische werkomstandigheden, de goedkope maaltijden in de kantine en de prachtige gebedsruimte. Wat niemand van hen echter vermeldde, was dat alle functies ooit waren bekleed door Amerikanen.

De oude Nobelprijswinnaar in Virginia had gelijk gehad toen hij zich afvroeg of de grootste industriële wereldmacht uit de geschiedenis nog wel goederen en machines produceerde. Miljoenen banen en bijna de hele industriële productie waren de afgelopen decennia geëxporteerd en daarmee was ook een groot deel van de nationale veiligheid verdwenen. En bij Chyron Chemicals was dat gevaar nog extra aanwezig: het was een medicijnenproducent en exporteur, een van de meest vooraanstaande in de wereld. Hoewel weinig mensen het beseften, was Amerika slechts zo veilig als een anonieme fabriek in een stad waar bijna niemand nog ooit van had gehoord.

In een betere wereld zou de Saraceen – gezeten in het café met zijn formica tafels en vreemde Turks-Duitse muziek – een laatste horde hebben moeten overwinnen. Hij had ook inderdaad een tijdje gedacht dat dat het enige was wat zijn plan zou kunnen dwarsbomen. Hij was er in El-Mina van uitgegaan dat de Amerikaanse fda vanzelfsprekend geïmporteerde medicijnen zou controleren op vervuiling.

Hij vond het antwoord op het web: een transcriptie van een hoorzitting in het Congres die hem duidelijk maakte dat één land alleen al vijfhonderd bedrijven telde die medicijnen en hun componenten naar de VS exporteerden.

‘En hoeveel van die bedrijven heeft de fda het afgelopen jaar geïnspecteerd?’ vroeg een congreslid.

‘Dertien,’ was het antwoord.

De Saraceen moest het nog een keer lezen voordat hij kon geloven dat hij het goed had begrepen: slechts dertien van de vijfhonderd bedrijven waren geïnspecteerd. En het betreffende land was China, de natie met de slechtste reputatie wat betreft de veiligheid van zijn producten. Hij wist toen dat niets van wat van Chyron kwam – tenslotte een filiaal van een Amerikaans bedrijf, gevestigd in een Eerste Wereldland – ooit zou worden gecontroleerd.

Om tien uur op de avond volgend op het feestmaal wandelde hij door een verlaten Wilhelmstrasse. Hij meldde zich bij de bewaking van Chyron, werd ingeschreven als werknemer en kreeg uitgelegd hoe hij bij het distributiecentrum moest komen. Daar ontmoette hij de Turkse voorman, die met hem langs de eindeloze pallets met medicijnen liep die klaarstonden voor verzending naar steden overal in de VS en hem uitlegde wat zijn werkzaamheden waren. Geen van de pallets werd bewaakt, niets was verzegeld of achter slot en grendel weggeborgen. Dat was nooit het geval geweest; niemand had het ooit nodig gevonden. Maar goed, niemand had het ook ooit nodig gevonden de deur naar de cockpit van passagiersvliegtuigen op slot te doen.

Nadat de voorman naar huis was vertrokken en de Saraceen alleen in het spelonkachtige pakhuis was achtergebleven, pakte hij zijn gebedskleed, legde het in de richting van Mekka en zei een gebed. Een kind dat de ellende in Saoedi-Arabië had gezien, een tiener die een jihad had gevoerd tegen de Sovjets in Afghanistan, een diepgelovige moslim die was afgestudeerd als arts, een man die een hem onbekende man had gevoerd aan de wilde honden in Damascus, een zeloot die drie buitenlanders had besmet met pokken en had toegekeken hoe ze in helse pijnen stierven, dankte nu Allah voor de zegeningen die hem ten deel waren gevallen.

Voordat hij zijn gebed beëindigde, richtte hij nog een laatste dankwoord tot God – voor de vrouw in Turkije die zoveel voor hem had gedaan.

Ik ben Pelgrim
IkBenPelgrim1.html
IkBenPelgrim2.html
IkBenPelgrim3.html
IkBenPelgrim4.html
IkBenPelgrim5.html
IkBenPelgrim6.html
IkBenPelgrim7.html
IkBenPelgrim8.html
IkBenPelgrim9.html
IkBenPelgrim10.html
IkBenPelgrim11.html
IkBenPelgrim12.html
IkBenPelgrim13.html
IkBenPelgrim14.html
IkBenPelgrim15.html
IkBenPelgrim16.html
IkBenPelgrim17.html
IkBenPelgrim18.html
IkBenPelgrim19.html
IkBenPelgrim20.html
IkBenPelgrim21.html
IkBenPelgrim22.html
IkBenPelgrim23.html
IkBenPelgrim24.html
IkBenPelgrim25.html
IkBenPelgrim26.html
IkBenPelgrim27.html
IkBenPelgrim28.html
IkBenPelgrim29.html
IkBenPelgrim30.html
IkBenPelgrim31.html
IkBenPelgrim32.html
IkBenPelgrim33.html
IkBenPelgrim34.html
IkBenPelgrim35.html
IkBenPelgrim36.html
IkBenPelgrim37.html
IkBenPelgrim38.html
IkBenPelgrim39.html
IkBenPelgrim40.html
IkBenPelgrim41.html
IkBenPelgrim42.html
IkBenPelgrim43.html
IkBenPelgrim44.html
IkBenPelgrim45.html
IkBenPelgrim46.html
IkBenPelgrim47.html
IkBenPelgrim48.html
IkBenPelgrim49.html
IkBenPelgrim50.html
IkBenPelgrim51.html
IkBenPelgrim52.html
IkBenPelgrim53.html
IkBenPelgrim54.html
IkBenPelgrim55.html
IkBenPelgrim56.html
IkBenPelgrim57.html
IkBenPelgrim58.html
IkBenPelgrim59.html
IkBenPelgrim60.html
IkBenPelgrim61.html
IkBenPelgrim62.html
IkBenPelgrim63.html
IkBenPelgrim64.html
IkBenPelgrim65.html
IkBenPelgrim66.html
IkBenPelgrim67.html
IkBenPelgrim68.html
IkBenPelgrim69.html
IkBenPelgrim70.html
IkBenPelgrim71.html
IkBenPelgrim72.html
IkBenPelgrim73.html
IkBenPelgrim74.html
IkBenPelgrim75.html
IkBenPelgrim76.html
IkBenPelgrim77.html
IkBenPelgrim78.html
IkBenPelgrim79.html
IkBenPelgrim80.html
IkBenPelgrim81.html
IkBenPelgrim82.html
IkBenPelgrim83.html
IkBenPelgrim84.html
IkBenPelgrim85.html
IkBenPelgrim86.html
IkBenPelgrim87.html
IkBenPelgrim88.html
IkBenPelgrim89.html
IkBenPelgrim90.html
IkBenPelgrim91.html
IkBenPelgrim92.html
IkBenPelgrim93.html
IkBenPelgrim94.html
IkBenPelgrim95.html
IkBenPelgrim96.html
IkBenPelgrim97.html
IkBenPelgrim98.html
IkBenPelgrim99.html
IkBenPelgrim100.html
IkBenPelgrim101.html
IkBenPelgrim102.html
IkBenPelgrim103.html
IkBenPelgrim104.html
IkBenPelgrim105.html
IkBenPelgrim106.html
IkBenPelgrim107.html
IkBenPelgrim108.html
IkBenPelgrim109.html
IkBenPelgrim110.html
IkBenPelgrim111.html
IkBenPelgrim112.html
IkBenPelgrim113.html
IkBenPelgrim114.html
IkBenPelgrim115.html
IkBenPelgrim116.html
IkBenPelgrim117.html
IkBenPelgrim118.html
IkBenPelgrim119.html
IkBenPelgrim120.html
IkBenPelgrim121.html
IkBenPelgrim122.html
IkBenPelgrim123.html
IkBenPelgrim124.html
IkBenPelgrim125.html
IkBenPelgrim126.html
IkBenPelgrim127.html
IkBenPelgrim128.html
IkBenPelgrim129.html
IkBenPelgrim130.html
IkBenPelgrim131.html
IkBenPelgrim132.html
IkBenPelgrim133.html
IkBenPelgrim134.html
IkBenPelgrim135.html
IkBenPelgrim136.html
IkBenPelgrim137.html
IkBenPelgrim138.html
IkBenPelgrim139.html
IkBenPelgrim140.html
IkBenPelgrim141.html
IkBenPelgrim142.html
IkBenPelgrim143.html
IkBenPelgrim144.html
IkBenPelgrim145.html
IkBenPelgrim146.html
IkBenPelgrim147.html
IkBenPelgrim148.html
IkBenPelgrim149.html
IkBenPelgrim150.html
IkBenPelgrim151.html
IkBenPelgrim152.html
IkBenPelgrim153.html
IkBenPelgrim154.html
IkBenPelgrim155.html
IkBenPelgrim156.html
IkBenPelgrim157.html
IkBenPelgrim158.html
IkBenPelgrim159.html
IkBenPelgrim160.html
IkBenPelgrim161.html
IkBenPelgrim162.html
IkBenPelgrim163.html
IkBenPelgrim164.html
IkBenPelgrim165.html
IkBenPelgrim166.html
IkBenPelgrim167.html
IkBenPelgrim168.html
IkBenPelgrim169.html
IkBenPelgrim170.html
IkBenPelgrim171.html
IkBenPelgrim172.html
IkBenPelgrim173.html
IkBenPelgrim174.html
IkBenPelgrim175.html
IkBenPelgrim176.html
IkBenPelgrim177.html
IkBenPelgrim178.html
IkBenPelgrim179.html
IkBenPelgrim180.html
IkBenPelgrim181.html
IkBenPelgrim182.html
IkBenPelgrim183.html
IkBenPelgrim184.html
IkBenPelgrim185.html
IkBenPelgrim186.html
IkBenPelgrim187.html
IkBenPelgrim188.html
IkBenPelgrim189.html
IkBenPelgrim190.html
IkBenPelgrim191.html
IkBenPelgrim192.html
IkBenPelgrim193.html
IkBenPelgrim194.html
IkBenPelgrim195.html
IkBenPelgrim196.html
IkBenPelgrim197.html
IkBenPelgrim198.html
IkBenPelgrim199.html
IkBenPelgrim200.html
IkBenPelgrim201.html