2
Ze brachten me eerst naar de East River. Op de heliport stond een helikopter te wachten en we vlogen naar een vliegveld in Jersey, waar een zakenjet opsteeg zodra we aan boord waren.
Een uur voor zonsondergang zag ik de monumenten van Washington als silhouetten tegen de donkerder wordende lucht afsteken. We landden op Andrews Air Force Base en drie suv’s, met mannen in pak achter het stuur, stonden op ons te wachten. Ik nam aan dat het de fbi of geheime dienst was, maar ik vergiste me: het was iets veel hogers dan dat.
De knaap in het voorste voertuig deed zijn feestverlichting aan en we reden behoorlijk snel door de avondspits. We draaiden 17th Street in, bereikten het Old Executive Office Building, passeerden een controlepost en reden omlaag een parkeergarage in.
Verder gingen de spinnen niet – ze droegen me over aan vier kerels in pak die me meenamen door een receptieruimte, door een raamloze gang en een lift in. Het ging alleen maar omlaag. We stapten een ondergrondse ruimte in, bemand door gewapende bewakers. Het was niet nodig mijn zakken te legen; ik werd in een röntgenapparaat gezet dat alles zag, zowel lichamelijke als niet-lichamelijke zaken, en dat tot in het intiemste detail.
Gescreend en goedgekeurd stapten we in een golfkarretje en reden door een reeks brede gangen. Dat was allemaal al behoorlijk desoriënterend, maar vreemder nog was dat ik het idee kreeg dat niemand naar mij keek, alsof ze opdracht hadden gekregen de andere kant op te kijken.
We bereikten een andere lift – deze leek zo’n zes verdiepingen omhoog te gaan – en de vier mannen droegen me over aan een oudere man, beter gekleed, met grijzend haar. ‘Wilt u me alstublieft volgen, meneer Jackson,’ zei hij.
Ik heette geen Jackson. Ik had nog nooit van Jackson gehoord, bij mijn vele schuilnamen had nooit een Jackson gezeten. Ik realiseerde me dat ik een geest was, een schaduw zonder aanwezigheid of naam. Als ik tot dan toe nog niet had beseft hoe serieus dit was, dan wist ik het nu.
De zilveren vos ging me voor door een raamloos vertrek vol werkende mensen, maar opnieuw keek niemand in mijn richting. We liepen door een kleine keuken en betraden toen een veel ruimer kantoor. Dat had in elk geval een paar ramen, maar de schemering buiten en de vervorming die naar ik aannam werd veroorzaakt door kogelvrij glas, maakten het onmogelijk om enig idee te krijgen van waar we waren.
De zilveren vos sprak zachtjes in de microfoon op zijn revers, wachtte op een antwoord en opende toen een deur. Hij wenkte me naar voren en ik stapte naar binnen.